1. Het vergt uitgebreide onderzoeken, een groot geheugen en moeizame studies om getuigenissen aan te halen uit de schriften van de beroemdste filosofen, poëten of meesters van de profane wetenschap en wijsheid die ten gunste van de Christelijke waarheid getuigen, zodat haar tegenstanders en vervolgers door hun eigen bekentenissen overtuigd zouden worden van tegenspraak met zichzelf en onrecht jegens ons. Reeds velen onder ons, die de monumenten van de antieke literatuur naspeuren en deze documenten in het geheugen omhelzen, hebben verhandelingen aan de heidenen gericht waarin zij teruggaan tot de herkomst van de afgodendienst en haar tradities en stelregels interpreteren, zodat zij aantoonden dat onze religie niets heeft wat zo vreemd of monsterlijk is, en dat zij zowel in het bijgeloof wat zij verwerpt als in de waarheden die zij toestemt, de bescherming heeft van de algemene en publieke geschriften1De algemene en publieke geschriften zijn de geschriften van de filosofen, wat het Christendom als monsterlijk veroordeelt in de afgodendienst, wordt ook door de filosofen als monsterlijk beschouwd..
Maar de menselijke ongelovigheid, verhard in zijn vooroordelen, heeft het oor niet geneigd tot de orakels van zijn meesters, zelfs niet van de meest geachten en beroemden, als dat toevallig de Christelijke religie rechtvaardigde. Hier zijn frivole poĂ«ten, die goden afbeelden met de passies en futiliteiten van de mens, daar trotse filosofen, die alleen maar aan de poort van de waarheid kloppen. Men is wijs, toch is men maar zover verlicht als men de Christen benadert, hoewel men, als men werkelijke wijsheid en wetenschap toont, hetzij in het afwijzen van ijdel bijgeloof, hetzij door de eeuw van leugens te overtuigen, dan nog niet meer is dan een Christen die zich aan schanddaden gewijd heeft2De filosofen klopten wel aan de poort van de waarheid, maar zij gingen niet naar binnen, in tegenstelling tot de Christen. âde eerste de beste Christen-handwerkman heeft God gevonden en maakt dat ook anderen Hem kennenâ, bovendien is hun leven niet zo deugdzaam als dat van een Christen moet zijn..
Laten wij daarom deze geschriften terzijde leggen en een leer die niets dan een leugenachtige overtuiging met zich brengt, aangezien men ze veeleer gelooft als zij de dwaling prediken, dan wanneer zij de waarheid verkondigen. Laten wij zelfs diegenen voorbijgaan die Gods eenheid verkondigd hebben3Dus dat er één God is, in tegenstelling tot de vele afgoden.. Wat zeg ik? Laten wij op geen enkele autoriteit die de Christen erkent steunen, opdat wij geen enkel verwijt tegen ons opwekken. Want allen kennen deze getuigenissen niet, of, als zij ze kennen, dan bieden zij hen onvoldoende garantie. Bovendien onderschrijven deze mensen onze heilige boeken niet, wij bereiken slechts hen daarmee die al Christen zijn4Om iedereen te overtuigen gaat Tertullianus alle bronnen voorbij, en beroept hij zich op een bron die algemeen is: de ziel..
Ik roep vandaag een nieuwe getuige op, ik vergis me, een getuige die bekender is dan alle literatuur, uitgestrekter dan alle wetenschap, beroemder dan alle theorieën, groter dan de hele mens, dat wil zeggen: dat waarin de volmaaktheid van de mens bestaat5Deze verhandeling is geschreven in de vorm van een rechtszaak waarin een nieuwe getuige wordt opgeroepen.. Kom dan, o menselijke ziel, verschijn voor ons. Hetzij men u met veel filosofen moet erkennen voor een Goddelijk en eeuwig wezen, en u daardoor des te minder zult liegen, hetzij u vreemdelinge bent van de Godheid en niets anders hebt dan het sterfelijke, zoals alleen Epicurus belijdt, en u daardoor des te minder zou moeten liegen6Als de ziel sterfelijk is dan heeft zij geen enkele reden om te liegen, er is immers geen vrees voor straf na het leven. In het vervolg blijkt dat de ziel doet alsof zij daar wel in gelooft, maar als zij sterfelijk zou zijn heeft zij geen enkele reden om dat te doen. , hetzij u afdaalt van de hemel of dat u voortkomt uit de aarde, dat uw bestaan gevormd wordt uit getallen of atomen, of u met het lichaam geboren wordt of dat u daar daarna aan toegevoegd wordt, hoe uw elementen en uw natuur ook zouden zijn: u, die steeds de zetel bent van de rede, van het verstand en van het gevoel, antwoord mij.
Maar u ben het niet die ik roep, o ziel, die gevormd bent in de scholen, geoefend in de bibliotheken en opgevoed in de Griekse academiën of galerijen, en trotse stelregels debiteert. Nee! Kom hier in alle ruwheid, in alle eenvoud van uw primitieve onwetendheid, zoals zij u bezitten die alleen u hebben: de ziel van de openbare weg, van het kruispunt, uit de werkplaats. Uw onervarenheid heb ik nodig, aangezien niemand in uw geleerdheid zal geloven, zo gering als zij is. Ik vraag slechts om dat, wat u met zich meebrengt naar de mens, of u dat aan uzelf te danken hebt of dat u het van uw Auteur ontvangt, doet niet ter zake. U bent geen Christin, zoals ik weet, want u wordt gewoonlijk Christin, en wordt niet zo geboren, maar toch hebben de Christenen uw getuigenis vandaag nodig. Vreemdelinge, getuig tegen de uwen, opdat de mensen die ons vervolgen en die ons verachten voor u blozen, voor een leer waar u medeplichtig aan bent.
2. Men wordt boos op ons als wij een God prediken die wezenlijk één is, van wie alles komt, van wie alles afhankelijk is. Spreek, is dit niet uw geloof, bij uzelf? Waarlijk, hoe vaak hebben wij u niet publiekelijk horen uitroepen, en met die vrijheid die men ons ontzegt, hetzij u in huis bent, hetzij u daarbuiten bent: âals het God behaagtâ, âals God het geeftâ. Door deze woorden verkondigt u een soeverein Wezen, u erkent een soevereine macht in de wil van degene die u smeekt. Tegelijkertijd, terwijl u Saturnus, Jupiter, Mars en Minerva bij hun namen noemt, ontkent u het bestaan van deze goden. U bevestigt de éénheid van God, door Hem alleen God te noemen, zodat het lijkt, als u de anderen goden noemt, dat u dit woord slechts gebruikt als buitenlands en geleend geld7Een gelijkenis, die aangeeft dat goden wel zo genoemd worden, maar het eigenlijk niet zijn, omdat de ziel zelf getuigt dat er maar één God is..
De natuur van de God die wij prediken ontgaat u evenmin: âgoede Godâ, âgoeddoende Godâ, ziedaar uw uitroep. âMaar de mens is slechtâ, voegt u direct daarna toe, door deze tegenstelling en antithese impliceert u dat de mens slecht wordt zodra hij van de goede God afwijkt. Dit woord: âdat God u zegeneâ, wat, bij de God van alle goedheid en van alle barmhartigheid alle zegeningen insluit, het heilig pand van onze leer en ons leven, spreekt u net zo vrijwillig uit als het voor een Christen nodig is. Zelfs dan als u de zegen in een vloek verandert, dan getuigt u, door het woord âGodâ uit te spreken, nog met ons dat Zijn almacht zich over heel de wereld uitstrekt.
Daar zijn er die, zonder dat zij Gods bestaan ontkennen, Hem de macht ontzeggen om dingen te doorgronden, te oordelen en te willen. Hier strijden vooral zij met ons, die voor dit geloof wegrennen uit vrees voor het oordeel wat de Godsspraken verkondigen. Zij beelden zich in dat zij de Godheid zo eren, door die te verlossen van de vermoeienissen van het bestuur en de ergernissen van de rechtspraak. Zij gaan zelfs zover dat zij Hem toorn ontzeggen. Als God zich ergert, zeggen zij, is Hij dus vergankelijk en onderworpen aan menselijke passies: gepassioneerd en vergankelijk, Hij kan dus sterven, wat onmogelijk is voor een God. Maar deze zelfde scholen belijden elders dat de ziel Goddelijk is en door God meegedeeld wordt, en zij weerleggen door het getuigenis van ziel zelf de voorgenoemde mening. Waarlijk, als de ziel Goddelijk is, of als zij slechts gegeven is door God, dan kent zij haar Auteur zeker. Als zij Hem kent, dan vreest zij Hem bijgevolg, zoals men een Vader moet vrezen die zo verheven is. Het bewijs dat zij Hem vreest, is dat zij Zijn vriendschap liever heeft dan Zijn toorn. Want hoe zou deze natuurlijke vrees in de ziel komen voor een God die de wil niet heeft om zich te irriteren? Hoe zou men vrezen voor diegene die ongevoelig is voor beledigingen? Wat vreest men, als het de toorn niet is? Waaruit ontstaat de toorn, als zij niet uit kritiek ontstaat? Waaruit ontstaat de kritiek, als die niet uit het oordeel ontstaat? Waaruit ontstaat het oordeel, als het niet uit de macht ontstaat? Wie komt de hoogste macht toe, als het de enige God niet is?
Ziedaar, o ziel, waarom u in het openbaar of privĂ©, zonder dat iemand u bespot of daar tegen ingaat, uitroept: âGod ziet hetâ, âik geef het aan God overâ, âGod zal het mij vergeldenâ, âGod zal tussen ons oordelenâ. Waar hebt u deze woorden geleerd, aangezien u geen Christin bent? Ontglippen zij u niet maar al te vaak onder de krans van Ceres, onder de purperen mantel van Saturnus, onder de lange sluiers van Isis? Zelfs tot in de tempel van uw goden, voor het beeld van Aesculapius, terwijl u de koperen Juno aanbidt, of terwijl u de helm van Minerva versiert met duistere figuren, in plaats dat u één van de u omringende goden aanroept richt u uw smeekbeden tot de eeuwige Rechter. In het heiligdom van uw wetten8De rechtbank appelleert u tot een andere Rechter, in uw tempels beeft u voor een andere God. O getuige van de waarheid, die, zelfs tot bij de demonen, een getuigenis geeft ten gunste van de Christenen9Tot bij de demonen heeft een dubbele functie. Wie afgoden dient, dient de demonen, conform de uitspraak van Paulus uit 1 Kor. 10:20, maar het is ook een overgang naar het uitspreken van vervloekingen, met gebruik van de naam van de demonen.!
3. Als wij zouden zeggen: âer zijn demonenâ, alsof wij hun bestaan nog niet bewezen hadden, wij alleen die ze uit de lichamen verdrijven, dan barsten de vleiers van Chrysippus onmiddellijk in een schaterlach uit. Uw vervloekingen getuigen dat zij bestaan en dat zij verafschuwd worden. Gedreven door haat noemt u ieder mens een demon die bevlekt is met onreinheid, onbeschaamdheid, wreedheid en schandelijkheid, die wij aan de demonen toeschrijven. Tot slot spreekt u in alle ergernis, afschuw en minachting de naam âsatanâ uit, die wij de engel van het kwaad noemen, de werkmeester van de dwaling, de bederver van de wereld, de vijand door wie de mens zich in het begin liet misleiden en Gods voorschrift overtrad, en als gevolg van deze opstand overgeleverd werd aan de dood, zodat hij aan een nageslacht, wat in de kiem verdorven werd, de erfenis van zijn verdoemenis naliet. U neemt uw vernietiger dus waar, en hoewel de Christenen alleen hem kennen, of zij die met de Heere zijn: kent u hem niet als u hem haat?
4. Nu komen wij bij een principe van veel groter belang en wat uw lot aangaat, wij bevestigen dat u zult bestaan na uw scheiding van het lichaam, en dat u de oordeelsdag zult verwachten, naar uw verdiensten, bestemd tot straf of tot verkwikking, beide zonder einde. Om het eerste of het tweede te ervaren moet u het primitieve bestaan weer aannemen10Het leven in een lichaam, de elementen van dezelfde mens en zijn herinnering, omdat u noch goed noch kwaad kunt voelen zonder dit vlees, wat met het gevoel begaafd is, en het oordeel incompleet blijft als diegene afwezig is die het oordeel verdiend heeft. Dit Christelijke geloof, eervoller dan dat van Pythagoras, aangezien zij u niet in een beest verandert, groter dan dat van Plato, aangezien zij u ook een fysieke bruidsschat geeft, troostvoller dan dat van Epicurus, aangezien zij u beschermt tegen het verderf, wordt toch beschuldigd, alleen maar om haar naam van frivoliteit, van dwaasheid, en van, zoals men zegt, aanmatiging. Maar waarom zouden wij ons schamen, als onze aanmatiging de uwe is?
Want ten eerste beklaagt u een dode als u over hem spreekt, niet omdat hij weggerukt is uit de gerieflijkheid van het leven, maar omdat hij al in het bezit is van het oordeel en van de straf. Het is wel waar dat u op andere momenten weer het geluk van het graf verkondigt. U geeft toe dat het leven een last is en de dood een weldaad. Maar op welk moment noemt u de doden gelukkig? Op het moment waarop u liever uw eigen begrafenis zou vieren vergezelt u de overledene tot voorbij de poort en tot de brandstapel, om uzelf vol te proppen met vlees, of u keert terug van de brandstapel, terwijl u volledig beschonken bent. Toch doe ik een beroep op uw gedachten als u nuchter bent. Overgegeven aan uw eigen gedachten en ver weg van de doden beklaagt u hun ongeluk. Maar aan tafel, in het zicht van de overledenen, die, om het zo te zeggen, aan hetzelfde banket als u aanzitten, verwijt u hen hun overlijden niet: het is gepast dat u diegenen vleit die u vetmesten.
Hij voelt niets, zegt u? Waarom noemt u hem dan ellendig? Waarom vervloekt u dan de herinnering aan deze dode, met de intentie om hem te kwetsen alsof hij iets zou voelen? Waarom is uw wens dat de aarde zwaar op hem zal drukken? Waarom wenst u dat het zijn as in het dodenrijk kwalijk zal vergaan? Maar gaat het anderzijds over een weldoener, aan wie u dank verschuldigd bent? U wenst zijn botten en zijn as verkwikking, en u verlangt dat hij in vrede in het dodenrijk verblijft. Als er na de dood geen gevoel of beweging meer is voor u, in één woord: als uzelf niet meer zult bestaan zodra u dit lichaam verlaten hebt, waarom spreekt u uzelf dan tegen met uw eigen handelingen, alsof u wel nog iets kon doen voorbij het graf? Wat zeg ik? Waarom beeft u met al uw ledematen bij het naderen van de dood, als u na haar niets meer te vrezen hebt, aangezien zij geen enkele waarneembare ervaring kan brengen?
U kunt me antwoorden, ik weet het, dat u de dood niet vreest vanwege de vloek die zij meebrengt, maar vanwege de goederen die zij u ontneemt. Toch worden de plezieren van het leven ruimschoots overwonnen door haar smarten, maar verdwijnt de doodsvrees voor een grote winst11Dit argument kent twee delen: het eerste is dat het leven meer smart kent dan vreugde, het tweede dat een nadeel: de dood, gecompenseerd kan worden door een voordeel: niets meer voelen, en in dit geval dus verlost te zijn van lijden, want het leven kent meer smarten dan vreugde.. Men moet het verlies van alle goederen niet vrezen als dat door een ander goed gecompenseerd wordt, ik bedoel het einde van alle ellende. Waarom zouden wij een gebeurtenis vrezen die ons van alle vrees bevrijdt? Als u vreest het leven te verlaten omdat het voor u aangenaam was, dan zou u in elk geval de dood niet moeten vrezen, omdat u denkt dat zij niet kwaad is voor u. Toch vreest u haar, dus u weet dat zij kwaad is. Hoe weet u dat? Waar hebt u geleerd om haar te vrezen, als u niet weet dat er na de dood iets bestaat wat kwaad doet en angst inboezemt?
Laten wij niet langer spreken over deze natuurlijke voorgevoelens en angsten. Dat niemand vreze voor een onvermijdelijk kwaad! Ik kom nu bij een andere beschouwing aan, die van een positievere hoop na dood. Bijna alle mensen hebben het aangeboren verlangen om voort te leven in de herinnering van medemensen. Het zou te lang duren om hier te vertellen over de Curtiussen12Marcus Curtius. Volgens een legende ontstond er een grote put in Rome, die gevuld moest worden met het kostbaarste bezit. Terwijl de inwoners overlegden wat dat was, kwam Curtius aangereden. Hij zei dat de wapens het kostbaarste bezit van Rome waren, en dwong zijn paard om in de put te springen, die zich daarop sloot., de Regulussen13Marcus Atilius Regulus van wie verteld wordt dat hij door Carthago gevangen genomen was, en als gezant naar Rome gestuurd werd om te onderhandelen over vrede, nadat hij gezworen had om terug te keren. In Rome aangekomen overtuigde hij de senaat om geen vrede te sluiten, waarna hij terugkeerde naar Carthago en een marteldood stierf. en de Griekse helden, die de dood getrotseerd hebben om postume roem van het nageslacht te verkrijgen. Wie probeert, ook nog in onze dagen, niet om zichzelf te overleven en de onsterfelijkheid van zijn naam te verzekeren, hetzij door literaire werken, hetzij door de zuiverheid van zijn gedrag, hetzij tot slot door de praal van zijn graf? Waar komt dit verlangen vandaan wat de ziel zo hard laat werken om iets te wezen na de dood? Waarom doet zij zoveel moeite waar zij slechts na het sterven de vruchten van plukt? Zou zij zoveel moeite doen voor de toekomst, als zij geen voorgevoelen had van een toekomst?
Maar misschien is die zekerheid, dat er op een bepaalde manier nog gevoel is na de dood, sterker bij u dan die van de toekomende opstanding, waarom wij zo beledigd worden14Tertullianus beantwoordt hier een mogelijke tegenwerping: dat de ziel voortleeft kunnen wij nog wel geloven, dat deed Plato ook, maar dat het lichaam op zal staan geloven wij niet, en dat gelooft ook onze ziel niet.? Nee, want ook de opstanding is de roep en schreeuw van de ziel. Als men u om nieuws vraagt over een mens die al lang gestorven is, alsof hij nog leeft, dan antwoordt u direct: âhij is op reis, maar hij zal terugkerenâ.
5. Deze getuigenissen van de ziel zijn zo waar als zij eenvoudig zijn, zo eenvoudig als zij alledaags zijn, zo alledaags als zij vaak voorkomend zijn, zo vaak voorkomend als zij natuurlijk zijn, zo Goddelijk als zij natuurlijk zijn15Tertullianus toont hier door op te klimmen de kracht van de argumenten die de ziel geeft. Als zij eenvoudig zijn, dat is: niet verzonnen of geleerd, dan zijn ze waar. Ze zijn eenvoudig als ze alledaags zijn, niet bijzonder of ingewikkeld. Ze zijn alledaags als ze vaak voorkomen. Als ze vaak voorkomen dan zijn ze natuurlijk, en als ze natuurlijk zijn dan zijn ze Goddelijk, want God heeft de natuur geschapen.. Deze argumenten, zo beeld ik mij in, zullen niet frivool of kinderlijk lijken als wij zien op de majesteit van de natuur, waaraan de ziel haar autoriteit ontleent. Hoe meer men de meesteres toeschrijft, hoe meer men de leerling toestaat. De natuur geeft de les, de ziel herhaalt haar. Alles wat de eerste onderwijst dat leert de tweede, die voortgekomen is van God, dat wil zeggen: van de Meester van de meesteres zelf. Waarover zou de ziel zich kunnen vleien en zeggen dat zij meer weet dan deze hoogste Leraar? Het is aan u om dat op waarde te schatten, door haar te ondervragen die in u is. Ondervraag haar die u in staat stelt om te voelen, u zult direct zien dat zij een profetes van de toekomst is, rijk aan voorgevoelens, altijd vervuld met een vooruitziende blik. Moet men zich verbazen dat zij, die van God komt, weet te voorzeggen? Men moet zich net zo min verbazen dat zij diegene kent die haar gevormd heeft. Hoewel zij misleid is door haar vijand herinnert zij zich haar Schepper nog: Zijn goedheid, Zijn geboden, haar eigen bestaan en het bestaan van haar tegenstander. Hoe wonderlijk dan dat deze dochter van God de geheimen vertelt die God de Zijnen leert kennen!
De lasteraar, die weigert om in deze onverwachte gedachten van de ziel een leer te erkennen die tegelijk met haar geboren is, en de onfeilbare stem van de consciëntie, wil liever zeggen dat de geschriften deze dwalende meningen wijdverspreid hebben, deze kwade uitspraken veroorzaakt hebben en versterkt door tijd en gewoonte. Maar de ziel bestond zeer zeker voor de geschriften. Het woord is de geschriften voorgegaan, de gedachte is ouder dan de spraak, en de mens zelf is geboren voor de filosoof en de poëet. Is het dan geloofwaardig dat de mensen voor de geschriften en hun verspreiding geleefd hebben zonder ooit deze inwendige gedachten te openbaren? Wat? Niet één mens die sprak over God en Zijn goedheid, die sprak over de dood, die sprak over het dodenrijk! De taal was toen arm, nee, ik vergis me: er kon geen taal zijn zonder deze woorden die in onze dagen nodig zijn voor een rijke woordenschat, fleurrijk, wijs, als het zo is dat deze eenvoudige uitdrukkingen, zo gebruikelijk, zo algemeen voor allen, en, om zo te zeggen, op de lippen geboren, niet bestonden voordat de geschriften in de wereld ontkiemden, of voordat een Mercurius, zonder twijfel, geboren werd. Maar hoe zijn deze woorden in de boeken en in de taal gekomen, aangezien zij door geen geest bedacht zijn, door geen mond uitgesproken, door geen oor gehoord16In dit gedeelte ontkracht Tertullianus de stelling dat de ziel dit gedrag aangeleerd heeft uit de geschriften. Eerst wijst hij op de consequentie van deze tegenwerping, door te zeggen dat de taal arm was, of dat er geen taal was. Daarna vraagt hij hoe die woorden dan in de taal gekomen zijn, iemand moet ze toch bedacht hebben.? Bovendien zijn de Goddelijke Schriften, die in onze handen en in die van de Joden zijn, want wij waren slechts een wilde vijgenboom, maar wij zijn geënt in de olijfboom van de Joden, vele eeuwen ouder dan de profane literatuur, zoals wij op zijn plaats getoond hebben, om te bewijzen welk geloof men hun verschuldigd is. Als de ziel deze uitdrukkingen aan de geschriften heeft ontleend, dan moet men geloven dat zij ze uit onze bronnen geput heeft, en niet uit de uwe. Waarlijk, het onderwijs wat van de eerste komt is beter in staat om een ziel te verlichten, dan later onderwijs, door hen die zelf hun voorgangers herhaald hebben. Zo zal de traditie altijd terugleiden naar een gemeenschappelijke bron, zelfs als wij u zouden toegeven dat de ziel door uw boeken vruchtbaar werd, en wij beroemen ons dat dit alles ons goed is, wat u tot uw eigen voordeel aan ons ontleend hebt, om dat tot u over te brengen. Aangezien het zo is doet het er weinig toe of de consciëntie in de ziel gevormd is door God zelf, of door de geschriften van God. Zeg ons na dit alles, o mens, dat het vooroordelen zijn, die met de tijd wortel hebben geschoten, nadat zij wijdverspreid zijn geraakt in ieders taal!
6. Geloof dan in uw boeken vanwege het geloof aan de onze, geloof in onze Schriften, zoveel te meer omdat zij Goddelijk zijn, geloof bovenal in de natuur, naar de gesteldheid van uw ziel. Kies onder deze zusters van de waarheid diegene die u het meest eerbaar lijkt. Als u twijfels hebt over uw eigen monumenten: noch God, noch de natuur kunnen liegen. Geloof, om in God en in de natuur te geloven, in uw ziel, door haar zult u in uzelf geloven. Uw ziel, u acht haar net zo hoog als zij u acht, u bent geheel door haar, zij is geheel voor u. Zonder haar kunt u noch leven noch sterven, en toch verwaarloost u God omwille van haar. Aangezien u vreest om Christen te worden, ondervraag haar. Vraag haar waarom zij God aanroept terwijl zij een ander aanbidt? Waarom zij de demonen noemt terwijl zij de geesten van slechte mensen vervloekt? Waarom zij de hemel tot getuige neemt en de aarde haat? Waarom zij, als zij hier slaaf is, elders een hand zoekt die haar verkwikt? Waarom zij de doden veroordeelt? Waarom zij de taal van deze zelfde Christenen spreekt, die men niet wil zien noch horen? Waarom heeft zij ons deze taal gegeven of heeft die van ons ontvangen? Waarom heeft zij ons dit onderwezen, of heeft dat zelf geleerd?
Onthoud het goed! Deze eenheid van prediking, hoewel onze manier van leven in andere opzichten zo verschillend is, verbergt een geheim. Wat een kinderlijkheid om dit concert17Het concert is een beeld van eenstemmigheid, ieder zingt anders, uit andere klanken en geluiden, maar toch zingen allen in harmonie één melodie. toe te schrijven aan de Griekse en Romeinse talen, die zusters zijn, om de eenstemmigheid van de natuur te ontkennen! Niet alleen de Latijnen of de Grieken menen dat de ziel uit de hemel afkomstig is, de mens is overal hetzelfde, alleen de naam verschilt. Eén en dezelfde ziel, een verschillende taal, één en dezelfde geest, verschillende geluiden. Elk volk heeft zijn eigen woorden, maar het onderwerp wat zij onder woorden brengen is bij allen hetzelfde. Overal God, en overal Gods goedheid, overal de demon, en overal de vloek van de demon. Overal het beroep op Gods oordeel, overal de dood, overal de gedachte aan de dood, en overal haar getuigenis. Overal, tot slot, verkondigt de ziel, uit kracht van haar zuiverheid, waarheden, waartegen het ons zelfs niet is toegestaan te murmureren. Het is dus terecht, zeggen wij, dat de ziel tegelijk de medeplichtige en de getuige is: medeplichtige van de dwaling, getuige van de waarheid18De ziel is medeplichtig, want elk bezwaar wat zij tegen de afgodendienst heeft, wordt door het Christendom beantwoordt. Ieder die naar zijn ziel luistert, wordt Christen..
Wat zal zij te antwoorden hebben, als zij voor Gods tribunaal zal staan, op de oordeelsdag19Tot slot gaat Tertullianus van deze fictieve rechtszaak over naar Gods rechtszaak op de oordeelsdag. Als men hier niet naar het getuigenis van de ziel luistert, dan zal de ziel op de oordeelsdag dezelfde getuigenis geven, maar geen antwoord hebben op de vraag waarom zij niet naar haar overtuiging gehandeld heeft.? U verkondigt God, en u hebt Hem niet gezocht, u vervloekt de demonen, en u hebt ze geĂ«erd, u beriep u op Gods oordeel, en u hebt daar geen geloof aan gehecht, u stelde de straffen van de hel voor, en u hebt er zelfs niet over gedacht om die te ontgaan, u dacht als de Christen, en u hebt de naam âChristenâ vervolgd.
Vertaald uit het Frans, TĂ©moignage de l’Ăąme, vertaald door E. A. de Genoude (tertullian.org).
- 1De algemene en publieke geschriften zijn de geschriften van de filosofen, wat het Christendom als monsterlijk veroordeelt in de afgodendienst, wordt ook door de filosofen als monsterlijk beschouwd.
- 2De filosofen klopten wel aan de poort van de waarheid, maar zij gingen niet naar binnen, in tegenstelling tot de Christen. âde eerste de beste Christen-handwerkman heeft God gevonden en maakt dat ook anderen Hem kennenâ, bovendien is hun leven niet zo deugdzaam als dat van een Christen moet zijn.
- 3Dus dat er één God is, in tegenstelling tot de vele afgoden.
- 4Om iedereen te overtuigen gaat Tertullianus alle bronnen voorbij, en beroept hij zich op een bron die algemeen is: de ziel.
- 5Deze verhandeling is geschreven in de vorm van een rechtszaak waarin een nieuwe getuige wordt opgeroepen.
- 6Als de ziel sterfelijk is dan heeft zij geen enkele reden om te liegen, er is immers geen vrees voor straf na het leven. In het vervolg blijkt dat de ziel doet alsof zij daar wel in gelooft, maar als zij sterfelijk zou zijn heeft zij geen enkele reden om dat te doen.
- 7Een gelijkenis, die aangeeft dat goden wel zo genoemd worden, maar het eigenlijk niet zijn, omdat de ziel zelf getuigt dat er maar één God is.
- 8De rechtbank
- 9Tot bij de demonen heeft een dubbele functie. Wie afgoden dient, dient de demonen, conform de uitspraak van Paulus uit 1 Kor. 10:20, maar het is ook een overgang naar het uitspreken van vervloekingen, met gebruik van de naam van de demonen.
- 10Het leven in een lichaam
- 11Dit argument kent twee delen: het eerste is dat het leven meer smart kent dan vreugde, het tweede dat een nadeel: de dood, gecompenseerd kan worden door een voordeel: niets meer voelen, en in dit geval dus verlost te zijn van lijden, want het leven kent meer smarten dan vreugde.
- 12Marcus Curtius. Volgens een legende ontstond er een grote put in Rome, die gevuld moest worden met het kostbaarste bezit. Terwijl de inwoners overlegden wat dat was, kwam Curtius aangereden. Hij zei dat de wapens het kostbaarste bezit van Rome waren, en dwong zijn paard om in de put te springen, die zich daarop sloot.
- 13Marcus Atilius Regulus van wie verteld wordt dat hij door Carthago gevangen genomen was, en als gezant naar Rome gestuurd werd om te onderhandelen over vrede, nadat hij gezworen had om terug te keren. In Rome aangekomen overtuigde hij de senaat om geen vrede te sluiten, waarna hij terugkeerde naar Carthago en een marteldood stierf.
- 14Tertullianus beantwoordt hier een mogelijke tegenwerping: dat de ziel voortleeft kunnen wij nog wel geloven, dat deed Plato ook, maar dat het lichaam op zal staan geloven wij niet, en dat gelooft ook onze ziel niet.
- 15Tertullianus toont hier door op te klimmen de kracht van de argumenten die de ziel geeft. Als zij eenvoudig zijn, dat is: niet verzonnen of geleerd, dan zijn ze waar. Ze zijn eenvoudig als ze alledaags zijn, niet bijzonder of ingewikkeld. Ze zijn alledaags als ze vaak voorkomen. Als ze vaak voorkomen dan zijn ze natuurlijk, en als ze natuurlijk zijn dan zijn ze Goddelijk, want God heeft de natuur geschapen.
- 16In dit gedeelte ontkracht Tertullianus de stelling dat de ziel dit gedrag aangeleerd heeft uit de geschriften. Eerst wijst hij op de consequentie van deze tegenwerping, door te zeggen dat de taal arm was, of dat er geen taal was. Daarna vraagt hij hoe die woorden dan in de taal gekomen zijn, iemand moet ze toch bedacht hebben.
- 17Het concert is een beeld van eenstemmigheid, ieder zingt anders, uit andere klanken en geluiden, maar toch zingen allen in harmonie één melodie.
- 18De ziel is medeplichtig, want elk bezwaar wat zij tegen de afgodendienst heeft, wordt door het Christendom beantwoordt. Ieder die naar zijn ziel luistert, wordt Christen.
- 19Tot slot gaat Tertullianus van deze fictieve rechtszaak over naar Gods rechtszaak op de oordeelsdag. Als men hier niet naar het getuigenis van de ziel luistert, dan zal de ziel op de oordeelsdag dezelfde getuigenis geven, maar geen antwoord hebben op de vraag waarom zij niet naar haar overtuiging gehandeld heeft.