āHet bloed der martelaren is het zaad der Kerk.ā Deze welbekende uitspraak wordt vaak aan Tertullianus toegeschreven, maar is als zodanig niet in zijn werken terug te vinden. Door verschillende schrijvers die deze spreuk citeren, wordt dit een oud Christelijke spreuk genoemd, zonder dat zij de bron daarvan aangeven.
Het citaat van Tertullianus, waar men vaak naar verwijst als deze spreuk geciteerd wordt, is te vinden in zijn Apologeticum. Hier schrijft hij, als hij zich tot de Romeinen richt die Christenen vervolgden: en toch baat uw meest uitgelezen wreedheid niets: zij is veeleer een propaganda-middel voor onze sekte. Telkenmale als gij ons wegmaait worden wij talrijker: zaad is het bloed der Christenen!
Wie Christenen vervolgt en hun bloed vergiet, die zaait Christenen, aldus Tertullianus. Hierop wijst ook de schrijver van de brief aan Diognetes: ziet u niet dat ze voor de wilde dieren geworpen worden zodat ze de Heere zouden verloochenen, en toch niet toegeven? Ziet u niet dat als men er meer van hen straft, dat dit leidt tot een overvloed aan vele anderen? Dit lijkt niet op het handelen van een mens, dit wijst op Gods kracht, dit is het bewijs van Zijn bestaan. En Augustinus schrijft: zij werden gebonden, doodgeslagen, verbrand en toch werden zij vermenigvuldigd.
Tertullianus beschrijft niet alleen dat het bloed van de martelaren zaad is, maar ook waarom: velen bij u sporen aan tot het verdagen van smart en dood, maar zij hebben met hun woorden niet zoveel leerlingen gewonnen als de Christenen, die met hun daden onderwijzen. Juist die koppigheid, die gij ons verwijt, is een leermeesteres. Want wie wordt bij de beschouwing daarvan er niet toe gedreven te onderzoeken wat het wezen daarvan is? Wie treedt niet toe na dit onderzoek? Wie begeert niet de marteldood te sterven, als hij eenmaal toegetreden is, om zo de volheid der Goddelijke genade te kopen en van God volledige vergiffenis te krijgen voor de prijs van zijn bloed? Voor deze daad worden immers alle zonden vergeven1Tertullianus was van mening dat de zonden aan martelaren vergeven werden, zodat zij direct na hun sterven naar de hemel zouden gaan, in tegenstelling tot de niet-martelaren.. Zulk een tegenstelling bestaat er tussen het Goddelijke en het menselijke: als gij ons veroordeelt, spreekt God ons vrij.
Dat er onder de eerste Christenen verblijd waren als zij ter dood veroordeeld werden beschrijft ook Eusebius van Caesarea in zijn kerkgeschiedenis, over de vervolgingen in Galliƫ: wie echter bleven belijden wat ze waren, werden als Christenen gevangen gezet, en kregen geen andere veroordeling. De belijdende Christenen werden verkwikt vanwege de vreugde om het martelaarschap, de hoop op de beloften, de liefde van Christus en de Geest van de Vader. Maar de afvalligen kregen zware gewetenswroeging en werden beschouwd als een stel moordenaars en kregen dubbel zoveel straf als de anderen. Je kon dat alleen al zien aan hun uiterlijk, als ze voorbij gingen. Het verschil met al de anderen was goed op te merken.
De ene groep ging vol vreugde voort, op hun gezicht was een mengeling van heerlijkheid en grote genade te lezen. Hun boeien omsloten hen als fraaie versierselen, zoals van een bruid, die zich tooit met een prachtig veelkleurig gewaad, met goud doorweven. Sommigen vonden dat ze gezalfd leken met geurstoffen, omgeven als ze waren met de goede geur van Christus. Maar de andere groep, die van de afvalligen, ging voort met neergeslagen ogen, ontmoedigd, gefrustreerd, overvallen door schaamte. Bovendien werd deze groep door de heidenen beschouwd als een stel ontaarde schurken, die beschuldigd waren van moord. Maar nu hadden ze ook niet meer de eerzame, roemrijke en levenwekkende naam die de Christenen droegen. De echte Christenen zagen al deze gevolgen van afvalligheid en werden daardoor des te meer bevestigd in hun geloof. Zodra ze gegrepen werden legden ze daarom zonder aarzelen hun belijdenis af, ze gaven geen aandacht meer aan duivelse tegenwerpingen.
Zo verging het hun net zo als de Apostelen, die verblijd waren omdat zij waardig geachten om smaadheid te lijden omwille van Jezusā naam, Hand. 5:41.
- 1Tertullianus was van mening dat de zonden aan martelaren vergeven werden, zodat zij direct na hun sterven naar de hemel zouden gaan, in tegenstelling tot de niet-martelaren.