Tertullianus

Afbeelding van Tertullianus

Tertullianus (ca. 150/160 – ca. 230) is één van de oudste Christelijke schrijvers in het Latijn, en wordt ook wel ‘de vader van het kerk-Latijn’ genoemd, omdat veel Latijnse woorden voor het eerst bij hem voorkomen. Zijn geschriften kenmerken zich door scherpte, beknoptheid, kennis van de retorica en van de Romeinse rechtsspraak. Het bekendst is zijn Apologeticum, waarin hij het Christendom verdedigt tegen de Romeinen.

Hij is geboren in Carthago, de beroemde stad van Hannibal, die toen ook een cultureel centrum was, als zoon van een Romeins officier, en heeft een klassieke opvoeding gehad. Zijn ouders waren heiden, evenals hijzelf. Hij beschuldigt zich later over een losbandige periode in zijn leven. Hij vertelt dat hij een hartstochtelijk toeschouwer geweest is bij de spelen in het amfitheater en bij de rennen in het circus, en hoe hij meeleefde met de zedeloze voorstellingen in het theater.

Rond het jaar 193 is hij tot het Christendom overgegaan. Sommigen vermoeden dat de vastberadenheid van de Christelijke martelaren hem hiertoe heeft aangezet, en dat dit ook de reden is dat hij tot zijn prachtige uitspraak komt: telkenmale als gij ons wegmaait worden wij talrijker: zaad is het bloed der Christenen!

Na zijn overgang tot het Christendom heeft hij een groot aantal werken geschreven, waarvan er veel bewaard zijn gebleven en waarvan zijn Apologeticum waarschijnlijk het meest bekend is. In zijn werken openbaart hij zich als een beknopt, scherp en scherpzinnig schrijver. Opvallend is zijn scherpe spot en bijtend sarcasme, maar wie Tertullianus alleen zo omschrijft doet hem tekort. Onder zijn spot en sarcasme, dat overigens lang niet altijd te bespeuren is, schuilt een sterke waarneming en een goed ontwikkeld analytisch vermogen, waarbij ook een zekere sierlijkheid van schrijfstijl niet ontbreekt.

Zo schrijft hij bijvoorbeeld in zijn Apologeticum over het offeren van de heidenen aan hun afgoden: nu spreek ik niet over uw praktijken bij het offeren: dat gij slechts wat uitgemergeld, bedorven en schurftig is offert, dat gij van de vette en gezonde dieren slechts het overtollige afsnijdt, zoals de koppen en de hoeven, die gij thuis zoudt bestemd hebben voor de slaven of de honden, dat gij van het tiende deel voor Hercules zelfs niet een derde deel op zijn altaar legt. Veeleer prijs ik uw overleg, dat gij iets van hetgeen toch verloren is redt. Deze passage is spottend, maar juist daardoor wordt de dwaasheid van de heidenen duidelijk getoond. Zij tonen met hun daden dat ze zelf niet geloven in wat zij zeggen te geloven.

Daarnaast bevatten zijn werken ook veel passages zonder spot, waarin hij met grote helderheid en een zekere sierlijkheid bepaalde delen van de dogmatiek uiteenzet. Zo schrijft hij, als hij van de waarheid van de lichamelijke opstanding wil overtuigen: mag men misschien twijfelen aan de macht van God die alles uit het niets geschapen heeft? Elke dag sterft het daglicht en straalt het opnieuw en de duisternis verdwijnt en keert weer met éénzelfde regelmaat, de gesternten sterven en herleven weer, de seizoenen beginnen weer zodra zij te einde zijn, de vruchten vergaan en ontstaan weer opnieuw, en het zaad moet voorzeker verrotten en tot ontbinding overgaan om met een nieuwe vruchtbaarheid weer op te schieten. Alles wordt bewaard doordat het ten ondergaat, door de dood wordt alles herboren. Gij mens, gij, die de heer zijt van al wat sterft en herrijst, zult gij sterven om ten onder te gaan? Nee, gij zult verrijzen; waar uw lichaam ook tot ontbinding is overgegaan, welke stof het ook vernietigd, verzwolgen, verslonden, tot een niets gemaakt moge hebben, zij zal het teruggeven. Het niets zelf is van Hem, van wie ook het al is.

De werken van Tertullianus tonen een grote vertrouwdheid met het Romeinse recht, zodat sommigen menen dat hij rechtsgeleerde of advocaat was. Doordat hij één van de oudste kerkelijke schrijvers was heeft hij veel invloed gehad op de ontwikkeling van het kerk-Latijn. Veel Latijnse woorden komen bij hem voor het eerst voor, zoals bijvoorbeeld het woord Drie-eenheid. Dat wil overigens niet zeggen dat hij die woorden zelf bedacht heeft, ze kunnen ook toen al gebruikelijk geweest zijn in de kerk, maar hij is wel de oudste Latijnse bron waarin wij deze woorden terugvinden.

Zoals al enigszins blijkt uit de bovenstaande beschrijving was Tertullianus een man van vurig karakter. Verschillende historici schrijven het daar dan ook aan toe dat hij rond het jaar 210 overging tot de sekte van de Montanisten. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij die sekte na enige tijd ook weer verlaten, om zijn eigen kerk op te richten. Augustinus deelt mee dat in zijn tijd de Tertullianisten nog bestonden in Carthago en daar zelfs een basiliek hadden. Nadat hij met vertegenwoordigers van de Tertullianisten gesproken had keerden zij terug in de schoot van de kerk.

Augustinus lijkt niet zoveel waardering gehad te hebben voor Tertullianus. In zijn opsomming van ketterijen ruimt hij een plaats in voor Tertullianus, verder verwijt hij hem zijn retorica. Wie wel waardering voor hem gehad heeft is Cyprianus, de latere bisschop van Carthago, die zijn werken dagelijks las en dan aan zijn secretaris vroeg: ‘geef de meester’, waarmee hij Tertullianus bedoelde. Ook Hiëronymus schrijft niet zonder waardering over hem: als hij hem ‘rijk aan treffende gedachten, maar moeilijk van taal’ noemt.

Klik hier voor alle berichten van of over Tertullianus.