Wat hebben Athene en Jeruzalem met elkaar te maken?
Deze prikkelende retorische vraag stelt de oud-kerkelijke schrijver Tertullianus in zijn ‘De praescriptione haereticorum’, wat vertaald is als het principiële voorbehoud tegen ketters. In dit werk beargumenteert Tertullianus dat ketters het recht niet hebben om zich op de Schrift te beroepen, omdat zij zelf afgeweken zijn van de leer van de Apostelen. Hij schreef in een tijd waarin Christenen vervolgd werden, waarin sommige ketters zich op gedachten van filosofen beriepen, en waarin sommige tijdgenoten het Christendom als een filosofische sekte zagen. Maar wat dacht Tertullianus over de filosofie zelf?
Zou Tertullianus, die zich bedreven in de retorica toont, die veelvuldig uit heidense schrijvers citeert en in welsprekendheid niet voor hen onderdoet, alle filosofie afwijzen terwijl hij daar zo dankbaar gebruik van maakt?
In zijn principiële voorbehoud legt Tertullianus de oorzaak van ketterijen voor een deel bij de filosofie, die hij de moeder der aardse wijsheid, de lichtvaardige vertolkster van de Goddelijke natuur en het Goddelijk bestel noemt1Let op de tegenstelling: de filosofie is aardse wijsheid, die dus tegenover de hemelse wijsheid staat. De hemelse wijsheid is de openbaring van God aan de mensen. Maar de aardse wijsheid, die dus in de aarde haar oorsprong vindt, vertolkt lichtvaardig hoe Gods natuur en bestuur van de aarde volgens haar is.. De filosofie debatteert lichtvaardig over de grootste dingen, zonder enige vaste grond, die de Kerk wel heeft in de Schriften en de leer van de Apostelen. Daarom ook doen dezelfde problemen de ronde bij de ketters en bij de wijsgeren, in dezelfde beschouwingen verwart men zich steeds weer: vanwaar komt het kwaad en waarom bestaat het? Vanwaar komt de mens, en hoe? Vanwaar komt God?
De ketters en de filosofen hebben als overeenkomst dat zij beiden zonder vaste grond over allerlei onderwerpen debatteren. Het verschil is dat de filosofen de vaste grond niet gehad hebben, maar de ketters wel in de Schriften en de leer van de Apostelen. Die vaste grond was voor de ketters niet voldoende, zij verlieten de vaste grond om het Christendom te mengen met de filosofie.
Zo nu en dan maken zij ook gebruik van de dialectiek, daarvandaan komen die fabels en eindeloze geslachtslijsten, de vruchteloze twistvragen en de woorden die voortvreten als de kanker, waar de Apostel ons van wil afhouden, terwijl hij de filosofie uitdrukkelijk noemt als iets waar wij voor op onze hoede moeten zijn, Kol. 2:8. Hij was in Athene geweest en kende uit de samenkomsten die menselijke wijsheid, die streeft naar de waarheid, maar haar vervalst, die zelf ook in veel ketterijen verdeeld is door de bonte hoeveelheid van scholen, die elkaar bestrijden.
Hier schrijft Tertullianus de filosofie deels lof toe, zij streeft naar waarheid. Tegelijkertijd bekritiseert hij haar: zij vervalst de waarheid, en zij is zelf in veel ketterijen verdeeld. Direct daarop vraagt hij: wat hebben ook eigenlijk Athene en Jeruzalem met elkaar te maken? Wat de Academie en de Kerk? Wat de ketters en de Christenen?
Athene staat voor de filosofie, Jeruzalem voor het Christendom. Wat hebben Athene en Jeruzalem met elkaar te maken? Het Christendom is geen soort filosofie, het is de waarheid, de kennis van God. Dat beargumenteert hij direct daarna: onze leer is afkomstig uit de zuilengang van Salomo, die ook zelf geleerd had dat men de Heere in eenvoud des harten moet zoeken. Salomo wordt vergeleken met de filosofen, hij was immers de meest wijze die ooit geleefd heeft. Als iemand als filosoof navolging verdient dan is Salomo het wel, maar hij zelf leerde dat de Heere met een eenvoudig hart gezocht moet worden.
Zij moeten het weten die een Stoïcijns, Platonisch of dialectisch Christendom gesticht hebben. Wij zijn na Christus niet meer weetgierig, wij hebben geen onderzoek meer nodig na het Evangelie. Nu wij geloven verlangen wij niets meer dan het geloof, want dit is het eerste dat wij geloven: dat er niets is, dat wij nog verder moeten geloven.
Dat is wat Tertullianus ook in zijn Apologeticum benadrukt, het verschil tussen de filosofie, die zich op de waarheid beroemt, en het Christendom wat de waarheid toont. De filosofie is alleen bestemd voor de wijzen, en velen dwalen daarin. Die waarheid die de wijsgeren, als spotters en verachters, veinzen, die waarheid streven de Christenen na. De meest wijze filosoof moet bekennen dat hij niet alles begrijpt, maar de eerste de beste Christen-handwerkman heeft God gevonden en maakt dat ook anderen Hem kennen, en hij bekrachtigt ook verder door zijn levenswandel alles wat een voorwerp van onderzoek omtrent God was, terwijl toch Plato verklaart, dat het niet gemakkelijk is de Schepper van het heelal te vinden en het moeilijk is Hem, als Hij gevonden is, aan allen te verkondingen.
Vervolgens komt hij ook in zijn Apologeticum tot een soortgelijke retorische vraag: wat is er dus voor overeenkomst tussen een wijsgeer en een Christen, een leerling van Griekenland en een leerling van de hemel, tussen hem, die roem najaagt en die streeft naar het heil, die werkt in woorden en die werkt in daden, die opbouwt en die vernielt, tussen een vervalser en een hernieuwer van de waarheid, tussen hem, die de waarheid verduistert en die haar bewaart?
- 1Let op de tegenstelling: de filosofie is aardse wijsheid, die dus tegenover de hemelse wijsheid staat. De hemelse wijsheid is de openbaring van God aan de mensen. Maar de aardse wijsheid, die dus in de aarde haar oorsprong vindt, vertolkt lichtvaardig hoe Gods natuur en bestuur van de aarde volgens haar is.