Deze homilie van Origenes (de 28e over Lukas) is door Hieronymus uit het Grieks in het Latijn vertaald. In deze homilie gaat Origenes in op de verschillen tussen Mattheüs en Lukas in het geslachtsregister van de Heere Jezus.
1. De Schrift1De Schrift is in dit geval het Evangelie van Lukas. Origenes benadrukt in deze homilie de verschillende invalshoeken van de Evangelisten, met name Mattheüs en Lukas, die allebei met hun eigen invalshoek hetzelfde beschrijven, namelijk: hoe het Woord vlees geworden is, en onder ons gewoond heeft. die ons niets gezegd heeft over de eeuwige generatie van onze Heere en Zaligmaker, Zaligmaker van een grote menigte mensen, schildert ons hier de voorouders af waaruit Hij is voortgekomen. Hij, wiens Godheid geen begin heeft, wilde geboren worden voor u, die in het vlees geboren bent, en toch wordt Zijn genealogie door de Evangelisten niet op dezelfde manier verteld, wat een aantal mensen verbaasd heeft. Inderdaad begint de heilige Mattheüs bij Abraham als hij Zijn genealogie optekent, en hij vervolgt haar totdat hij zegt: welnu, de geboorte van Christus Jezus vond als volgt plaats, Matt. 1:18, en hij zet zich er toe aan, niet om diegene die gedoopt werd af te schilderen, maar diegene die in de wereld gekomen is2De voorouders zijn als een schilderij, die het mens worden van Jezus Christus vanuit een bepaalde invalshoek benaderen.. Daartegenover begint de heilige Lukas, die over Zijn geboorte vertelt, Zijn genealogie niet met de verste voorouders om ze te eindigen met de meest nabije, maar hij begint bij Zijn doop en klimt van daar op tot God zelf.
2. Bovendien vinden wij in de afdalende lijn van de genealogie niet dezelfde personen als in de opklimmende lijn3Dus Mattheüs, die afdaalt, noemt andere namen dan Lukas, die opklimt, en de genealogie beschrijft tot op God.. Die Evangelist, die ons Hem voorstelt als die voor ons uit de hemel afdaalt, introduceert vrouwen in Zijn genealogie. Vrouwen, geen vrouwen in het algemeen, maar zondaressen, die door de Schrift in hun zonden waren afgeschilderd, terwijl diegene die Jezus’ doop als beginpunt neemt, geen enkele vrouw noemt. De heilige Mattheüs noemt, zoals wij gezegd hebben, in hoofdstuk 1 Thamar, die, met behulp van een list, incestueuze betrekkingen had met haar schoonvader; Ruth de Moabitische, die niet uit het geslacht van Israël was; Rachab, die ik weet niet waar vandaan kwam; en tot slot de vrouw van Uria, die het huwelijksbed bevlekte. Welnu, waar onze Heere en Zaligmaker slechts kwam om de zonden van de mensen te dragen, want God heeft diegene voor ons zonde gemaakt, die geen zonde begaan had, 2 Kor. 5:21, daar is het niet verbazend, toen Hij afdaalde naar de aarde, dat Hij het vlees genomen heeft uit een geslachtslijn van zondige en verdorven mensen, en dat Hij geboren wilde worden uit het geslacht van Salomo, wiens zonden beschreven zijn; uit het geslacht van Rehabeam, wiens fouten vermeld worden; en van deze andere voorouders, van wie een groot aantal kwaad deden voor God.
3. Geheel daartegenover, als Hij komt uit de wateren van de doop, en als de tweede genealogie wordt opgesteld, dan stamt Hij niet meer af van Salomo, maar van Nathan, die de vader van Salomo de dood van Uria kwam verwijten, 2 Sam. 12:9, en de geboorte van deze prins, 2 Sam. 12:25. In de heilige Mattheüs vindt men onophoudelijk dit woord ‘genereren’, maar in de heilige Lukas vindt men dit nergens. Want inderdaad staat er in het Evangelie van de eerste geschreven: Abraham genereerde Izaak, Izaak genereerde Jacob, Jacob genereerde Juda en zijn broeders, Juda genereerde Fares en Zara bij Thamar, en tot aan het einde wordt het woord ‘genereren’ gebruikt. In de heilige Lukas wordt Jezus, nadat Hij de doop ontvangen heeft, ‘zoon’ genoemd: zijnde, zoals men meende, de zoon van Jozef, Luk. 3:23, en als men in deze lange reeks namen deze zin niet meerekent: zijnde, zoals men meende, de zoon van Jozef, dan wordt de uitdrukking ‘genereren’ niet één keer gebruikt.
4. Wij vinden in de heilige Mattheüs niet: Hij begon, maar toen Hij kwam om gedoopt te worden, lezen wij in de heilige Lukas dat Hij begon, als wij ons hier aan het getuigenis van de Schrift moeten houden: en Jezus begon, Luk. 3:22. Hij kwam om gedoopt te worden, het mysterie van Zijn tweede geboorte is volbracht, en dat opdat u ook afstand zou doen van uw eerste geboorte, en opdat u opnieuw geboren wordt, en dan zegt men dat Hij begonnen is. En net zoals het Joodse volk, in de tijd waarin het in Egypte was, geen begin van maanden had, en dat wel had na haar uittocht uit Egypte, volgens wat toen tegen hen gezegd werd: deze maand zal voor u het begin van de maanden zijn, het zal de eerste maand van het jaar zijn, Ex. 12:2, net zo zegt men niet over diegene die nog niet gedoopt is, dat hij begonnen is. En laten wij niet geloven dat het nutteloos is, dat men aan deze woorden: Jezus was, toegevoegd heeft wat volgt: in het begin.
5. Wat het Evangelie verder zegt: ongeveer dertig jaar, is ook opmerkelijk. Jozef was ongeveer dertig jaar toen hij, nadat hij uitgegaan was uit de gevangenis, en nadat hij de droom van Farao verklaard had, bevestigd werd als prins van Egypte, en koren liet verzamelen in de jaren van overvloed, om wat te hebben om te verdelen tijdens de jaren van schaarste, Gen. 41:46. Wat mij betreft, ik ben van mening dat de dertig jaren van Jozef een afbeelding zijn geweest van de dertig jaren van de Zaligmaker. Het koren wat de eerste Jozef verzamelde in Egypte, is inderdaad een ander koren dan de tweede Jozef verzameld heeft, maar Hij heeft het ware en hemelse koren verzameld, om dit in jaren van overvloed verzameld koren, te kunnen verdelen als de honger zich in Egypte zou laten voelen: niet de honger naar brood, noch de dorst naar water, maar de honger om Gods woord te horen, Am. 8:11.
6. Hij ontleent woorden van overvloed aan de profeten, aan de wet en aan de Apostelen, die Hij verzamelt, en als men opgehouden zal zijn om boeken te schrijven, als er geen Nieuw Testament meer op te stellen is, als de Apostelen niet meer kunnen verdelen wat de Heere in hun voorraadschuren bewaard heeft, namelijk: in hun zielen, en in de zielen van alle heiligen, dan zal Hij dat verdelen, en het door de honger bedreigde Egypte daarmee voeden, en bovenal de broeders, waarover geschreven is: Ik zal over Uw naam tot Mijn broeders spreken, en Ik zal Uw lof zingen te midden van de kerk, Psalm 22:23. Andere mensen bezitten ook woorden van geduld, woorden van rechtvaardigheid en woorden van andere deugden, dat is het koren wat Jozef onder de Egyptenaars verdeelt, maar heel anders is het koren wat Jezus ontvangt uit het land van Jesse, uit het land wat op het Oosten uitziet: Evangelisch koren, Apostolisch koren, en wat Hij aan Zijn broeders verdeelt, dat wil zeggen: aan Zijn discipelen. Met dit koren moeten wij broden bakken, en er echter steeds voor waken dat wij de oude zuurdesem daar niet mee vermengen, om zo een nieuw brood te hebben, gemaakt uit het brood van de Schriften, en gekneed uit het in Christus Jezus gemalen meel4Het koren uit de Schriften is een voorzegging van Christus’ komst. In Zijn lijden is de voorzegging vervuld, en het koren wat verzameld was, gemalen, zodat het nu door ons genuttigd kan worden als hemels brood, Joh. 6:32, 1 Kor. 10:16., aan wie de heerlijkheid en de heerschappij behoren tot in de eeuwen der eeuwen.
Zo zij hetVertaald uit het Frans, uit: Œuvres complètes de saint Jérôme, tome dixième, Paris 1884.
- 1De Schrift is in dit geval het Evangelie van Lukas. Origenes benadrukt in deze homilie de verschillende invalshoeken van de Evangelisten, met name Mattheüs en Lukas, die allebei met hun eigen invalshoek hetzelfde beschrijven, namelijk: hoe het Woord vlees geworden is, en onder ons gewoond heeft.
- 2De voorouders zijn als een schilderij, die het mens worden van Jezus Christus vanuit een bepaalde invalshoek benaderen.
- 3Dus Mattheüs, die afdaalt, noemt andere namen dan Lukas, die opklimt, en de genealogie beschrijft tot op God.
- 4Het koren uit de Schriften is een voorzegging van Christus’ komst. In Zijn lijden is de voorzegging vervuld, en het koren wat verzameld was, gemalen, zodat het nu door ons genuttigd kan worden als hemels brood, Joh. 6:32, 1 Kor. 10:16.