God heeft tien namen bij de Hebreeƫn:
1. De eerste naam van God bij de HebreeĆ«n is āElā, die de zeventig vertalen als āGodā, en Aquila, die haar etymologie volgt als āSchirosā, dat wil zeggen: āSterkeā, omdat Hij aan geen enkele zwakheid onderworpen is, sterk is en alles kan doen.
2. 3. De tweede naam is āElohimā en de derde āEloĆÆā, die beiden overeenkomen met het Latijnse woord āGodā. Het is een Latijnse vertaling van de Griekse naam, want God in het Grieks: āTheosā betekent: āphobosā, dat wil zeggen: vrees. Hiervan heeft men de naam āGodā afgeleid, omdat Hij degenen die Hem aanbidden vrees inboezemt. God is om eigenlijk te spreken de naam van de Drie-eenheid, en Hij komt toe aan de Vader en aan de Zoon en aan de Heilige Geest. Ook de andere kwaliteiten die in de namen van de Heere vervat zijn hebben betrekking op de Drie-eenheid.
4. De vierde naam is āZebaothā, die de zeventig vertaald hebben als āvan de krachtenā, en Aquila door āvan de legersā, dat wil zeggen: āHeere, die meester van alles isā.
5. Eljoenai, de vijfde naam, betekent āAllerhoogsteā, omdat Hij boven de hemelen is, zoals van Hem geschreven is: de heerlijkheid van de allerhoogste Heere, omdat Hij verheven is boven de hemelen, Psalm 113:4.
6. De zesde naam is āEhyeh asher Ehyehā, dat wil zeggen: ādie isā of: āIk ben die Ik benā. Waarlijk alleen God, omdat Hij eeuwig is, dat wil zeggen: omdat Hij geen begin heeft, verdient de naam van āWezenā bij uitnemendheid. Deze naam werd aan Mozes geopenbaard door een Engel. Toen hij de naam vroeg van degene die hem beval om het volk te gaan bevrijden van het juk van de Egyptenaren, toen werd hem geantwoord: Ik ben degene die is, en: gij zult tegen de kinderen IsraĆ«ls zeggen: diegene die is heeft mij tot u gezonden, Ex. 3:14.
7. De zevende naam is āAdonaiā, wat men in het algemeen weergeeft als āHeereā, omdat Hij heerst over elk schepsel, of omdat elk schepsel onderworpen is aan Zijn heerschappij. Hij wordt dus āHeereā en āGodā genoemd, hetzij omdat Hij over ons regeert, hetzij omdat Hij door allen gevreesd wordt.
8. De achtste naam is āJahā, die gebruikt wordt om alleen āGodā of āHeereā aan te geven, en die ook weerklinkt in de laatste lettergreep van āHallelujaā.
9. De negende is het Tetragram, dat wil zeggen: de vier letters, die in het Hebreeuws gebruikt worden om God het specifiekst aan te wijzen, en die men voor onuitsprekelijk houdt. Zij is samengesteld uit de letters: āJodā, āHeā, āVauā, āHeā en wordt bij de HebreeĆ«n weergegeven als āAdonaiā, wij zeggen āHeereā. Sommigen die dit niet begrijpen, vanwege de gelijkenis van de tekens, en omdat zij het in Griekse boeken vonden, hebben de gewoonte om Ī ĪĪ Ī te lezen. Hij was geschreven, zegt men, op een gouden plaat, bevestigd aan het voorhoofd van de hogepriester. Over deze naam drukt de wet zich als volgt uit: afdruk van een zegel, heiligheid voor de Heere, Ex. 28:36. Men kwalificeert die naam als onuitsprekelijk, niet omdat die niet uitgesproken kan worden, maar omdat de gedachten en het verstand van de mens die naam op geen enkele manier kunnen definiĆ«ren. Daarom kan men niets zeggen wat zij waardig is, omdat zij onuitsprekelijk is.
10. āShaddaiā, dat wil zeggen āAlmachtigeā, is de tiende naam, en God wordt zo genoemd omdat Hij alles kan, maar ondertussen doet wat Hij wil, en niet duldt wat Hij niet wil.
Vertaald uit het Frans, uit: Åuvres complĆØtes de saint JĆ©rĆ“me, tome quatriĆØme, Paris 1878.