Mozes had ons geleerd dat er niet alleen heilige dingen zijn, maar ook nog heilige onder de heilige dingen, en sabbatdagen die plechtiger zijn dan de andere, en die hij sabbat der sabbatten noemt; nu onderwijst Salomo ons in dit boek dat er niet alleen liederen zijn, maar ook nog liederen der liederen. Gelukkig is hij die ingaat in het heilige, gelukkiger is hij die doordringt in het heilige der heiligen. Gelukkig hij die de sabbat waarneemt, gelukkiger hij die de sabbat der sabbatten eerbiedigt. En insgelijks, gelukkig hij die de liederen en de zang begrijpt, aangezien niemand zingt zonder eerbied, maar gelukkiger is hij die de liederen der liederen zingt. Aan diegene die toegelaten wordt in het heilige ontbreken nog veel eigenschappen voordat hij zou kunnen doordringen in het heilige der heiligen, en de sabbat vieren, die de Heere voor het volk heeft ingesteld, is niet hetzelfde als in staat zijn om de sabbat der sabbatten te vieren; insgelijks ontmoet de ziel moeilijkheden, die nadat zij alle liederen heeft doorlopen die in de Schriften vervat zijn, zich zou kunnen verheffen tot het lied der liederen. U moet uitgaan uit Egypte, en, nadat u daarvan uitgegaan bent, de Rode zee voorbijgaan, voordat het u toegestaan zal zijn uw eerste lied te laten klinken in deze woorden: zingen wij voor de Heere, wiens heerlijkheid wonderlijk geopenbaard is, Ex. 15:1. En hoewel u dit eerste lied hebt laten horen, bent u nog ver van het lied der liederen. Doorkruis geestelijk de uitgestrekte woestijn, totdat u zult komen aan de rand van de put die de koningen hebben gegraven, Num. 21, en daar zult u het tweede liet laten horen. Zie nu de grenzen van het heilige land, en zing, gezeten op de oever van de Jordaan, het lied van Mozes, in deze woorden: hemelen, hoort mijn woorden, en gij, aarde, neig u oor tot mijn stem, Deut. 32:1. U moet bovendien strijden onder Jozua, om het heilige land tot uw erfenis te maken; veel later, als u de profetieën van de bij gehoord zult hebben, als de bij uw rechter geweest zal zijn (Debora betekent bij), dan kunt u met haar deze ode declameren, die het boek Richteren ons meldt, Rich. 5. Roep vervolgens, als u tot aan het boek van de koningen komt, 2 Sam. 22, met David uit, als hij verlost is uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul: de Heere is mijn steun, en mijn kracht, en mijn toevlucht, en mijn heil, Psalm 18:1. U moet verder nog tot aan Jesaja komen, om met hem te zeggen: ik zal een lied zingen voor de Welgeliefde van mijn wijngaard, Jes. 5:1. En als u alle etappes van de heilige boeken doorlopen zult hebben, klim, verhef u nog verder, om, ziel met alle geschenken versierd, met de bruid het lied der liederen te kunnen zingen.

Uit hoeveel rollen dat samengesteld is durf ik niet met zekerheid te zeggen. Evenwel, aangezien u dat wilt weten, mij dunkt dat ik daarin door een openbaring van God vier rollen ontdekt heb: de bruidegom, de bruid, de metgezellinnen van haar en het gevolg van vrienden van hem. Daar zijn woorden van de bruidegom, en met tussenpozen soms die van de jongedochters, en soms die van de vrienden van de bruidegom.  Het is ook inderdaad gepast dat de bruid op de bruiloft gevolgd wordt door een stoet van jonge maagden, en dat de bruidegom een talrijk gevolg heeft van jonge mannen. Wacht u zich ervoor dat u al deze dingen niet buiten zoekt, ergens anders dan in de gelederen van degenen die behouden zijn door de prediking van het Evangelie. Jezus Christus is de bruidegom, en de vlekkeloze en geheel schone bruid is de Kerk, waarvan geschreven is: om de Kerk voor hem te laten verschijnen, vol van heerlijkheid, zonder vlek, zonder rimpel, noch iets dergelijks, maar heilig en zonder enig gebrek, Efe. 5:27. Want hen betreft die, hoewel zij gelovigen zijn, niet die graad van zuiverheid hebben bereikt waar we zojuist over spraken en die het heil slechts in een bepaalde maat verkregen lijken te hebben, men moet daarin de zielen zien van diegenen die het geloof hebben, zielen die het gevolg van de bruid vormen; zoals men in de Engelen en in diegenen die de volmaaktheid van de nieuwe mens verkregen hebben, de vrienden moet zien die de bruidegom volgen. Ziedaar, hoe het mij toeschijnt dat er vier partijen zijn: die van de bruidegom, die van de bruid, en twee koren die elkaar beantwoorden, de bruid zingt met haar metgezellinnen en de bruidegom met zijn vrienden. Luister, nu u dit begrepen hebt, naar het lied der liederen, haast u om tot de betekenis daarvan door te dringen, haast u om met de bruid te zeggen wat zij zegt, om ook het antwoordt te horen wat zij gehoord heeft. En als u met de bruid niet kunt herhalen wat zij gezegd heeft, haast u dan tenminste, opdat u hetzelfde antwoord zult krijgen, om waardig geacht en opgenomen te worden opgenomen in het gevolg van de bruidegom. Maar als u tot slot onder deze laatsten blijft, wees dan tenminste onder het getal van de metgezellinnen, die met de bruid in de genoegens wonen. Want zo is de rolverdeling in dit boek, die de mystieke bruiloft opvoert, en hieraan hebben de heidenen het idee van hun Epithalamium en hun huwelijkslied ontleend.

Het lied der liederen is op alle punten een Epithalamium. In het begin bidt de bruid, en haar gebed wordt direct verhoord: zij ziet de bruidegom in haar tegenwoordigheid, zij ziet de jonge dochters die haar gevolg zullen vormen. De Bruidegom antwoordt haar vervolgens, en als Hij gesproken heeft, terwijl Hij lijdt om haar te behouden, antwoorden de metgezellen van de Bruidegom dat zij, totdat de Bruidegom zelf in het huwelijksbed komt en opstaat na Zijn lijden, de bruid zullen versieren met bepaalde sieraden. Maar het is beter om nu te spreken over de woorden waar de bruid zich van bedient in haar gebed.

Dat Hij mij de kussen van Zijn mond verlene, Hoog. 1:2. Zie hier de betekenis: tot hoelang zullen de kussen van mijn Bruidegom mij door Mozes gegeven worden, tot wanneer door de profeten? Ik heb dorst om nu Zijn lippen zelf te voelen, dat Hij zelf kome, dat Hij zelf afdale. Zo bidt zij tot de Vader van de Bruidegom, tegen Hem zegt zij: dat Hij mij de kussen van Zijn mond verlene. En zoals zij in staat is aan haar de profetie vervuld te zien worden, die zegt: op uw eerste roep zal Ik u antwoorden: zie hier ben Ik, Jes. 58:9, zo verhoort de Vader van de Bruidegom de bruid, Hij zendt Zijn Zoon. Op het zien van diegene om wiens komst zij gesmeekt had, stopt zij in haar gebed, om direct tegen Hem te zeggen: Uw schoot is bedwelmender dan de beste wijn, en de geur van uw parfums beter dan die van de zoetste geuren, Hoog. 1:2. Jezus Christus, de door de Vader gezonden Bruidegom, komt dus gezalfd met parfums tot de bruid, en tegen Hem wordt gezegd: omdat U de gerechtigheid liefgehad hebt en de ongerechtigheid gehaat hebt, God, heeft Uw God U gezalfd met olie van vreugde, en verkiest U boven al Uw metgezellen, Psalm 45:8. Dat de Bruidegom mij aanrake, en dan zal ik ook de goede geur verspreiden, en ik zal ook geparfumeerd zijn, en de parfums van de Bruidegom zullen mij meegedeeld worden, zodat ik met de Apostelen zal kunnen zeggen: wij zijn in alle plaatsen de goede geur van Jezus Christus, 2 Kor. 2:15. Maar wij, als wij deze woorden horen, dan zijn wij nog geïnfecteerd met de kwade geur van de zonden en ondeugden, waarvan de zich bekerende profeet zei: het koudvuur van de zonde verslindt mijn ziel, sinds dat ik de dwaasheid gehad heb om U te verlaten, Psalm 38:4. De zonde heeft de geur van verrotting, de deugd die van parfums, waarvan Exodus ons de kostbaarste noemt. U vindt daar de bloem van mirre, onyx  de geurende gom en de andere. Daaruit is het wierook samengesteld. Daarnaast gebruikt de parfumeur verschillende zalven, waaronder de nardus en het mirresap. En God die de wereld gemaakt heeft, zegt tegen Mozes: Ik heb ze vervuld met de geest van wijsheid en verstand, om de werken van de kunst van de parfumeur uit te voeren, Ex. 35, 36. God is de insteller van de parfumeurs zelf.

Als men deze dingen niet in de geestelijke betekenis begrijpt, zijn het dan geen fabels? Als zij niets mysterieus bevatten, zijn ze dan God niet onwaardig? Het is dus noodzakelijk dat diegene die in de geest van de Schriften ingaat, of die daar niet ingaat maar daarin wenst door te dringen, daarbij al zijn krachten aanwendt om niet naar het vlees en het bloed te leven, opdat hij de geestelijke geheimen waardig mag worden, om mij te bedienen van een gedurfder uitdrukking te bedienen: de geestelijke begeerte, de geestelijke liefde. Want er is een geestelijke liefde. Zoals er vleselijke voeding en drank is, en geestelijke voeding en drank, zo is er ook een vleselijke liefde die van de satan is, en een geestelijke liefde die haar oorsprong van God heeft. En niemand kan deze twee liefdes dienen. Als u het vlees liefhebt, dan bent u niet in staat tot geestelijke liefde. Als u alle lichamelijke dingen veracht hebt, ik zeg niet alleen vlees en bloed, maar geld en rijkdommen, maar de aarde zelf, maar de hemel zelf, aangezien dat alles van korte duur is; als u al deze dingen veracht hebt, als uw ziel met geen enkele band door één van deze dingen weerhouden wordt, en als u geen neigingen hebt tot welke ondeugd dan ook, dan alleen bent u in staat tot geestelijke liefde. Dit zij in het voorbijgaan gezegd, waar de gelegenheid zich aanbood om een paar woorden over de geestelijke liefde te spreken. Bovenal is het belangrijk voor ons om het voorschrift van Salomo in acht te nemen, of liever van diegene die, door de mond van Salomo, als volgt over de wijsheid sprak: heb haar lief, zij zal u beschermen; omring haar met zorg, zij zal u verhogen; eer haar, opdat zij u in haar schoot omhelze, Spr. 4:8. Er is een soort geestelijke omhelzing, en geve God dat de Bruidegom mijn bruid omhelze in Zijn innigste omhelzing, opdat ik op mijn beurt zou kunnen zeggen wat in hetzelfde boek geschreven is: Zijn linkerarm zij onder mijn hoofd, en Hij omhelze mij met Zijn rechterarm, Hoog. 2:6.

Dat Hij me dus bedekke met de kussen van Zijn mond, Hoog. 1:2.  De Schrift heeft de gewoonte om de gebiedende vorm te gebruiken in plaats van de wensende vorm, zoals in deze woorden: onze Vader, die in de hemelen zijt, Uw naam zij geheiligd, in plaats van: zou hij geheiligd mogen worden, en hier: dat Hij mij bedekke met de kussen van Zijn mond, in plaats van: zou Hij mij mogen bedekken. Vervolgens neemt zij de Bruidegom waar, Hij komt volledig geparfumeerd. Zou Hij anders naar de bruid kunnen komen? Het zou ongepast zijn als de Vader Zijn Zoon anders naar Zijn bruiloft zond. Hij heeft Hem gezalfd met verschillende oliën, Hij heeft Hem de Christus gemaakt, en de Zoon komt terwijl Hij zoete geuren verspreidt, en over Hem wordt gezegd dat Zijn schoot bedwelmender is dan de beste wijn, Hoog. 1:2. Met een goede reden gebruikt de gewijde tekst verschillende woorden gebruikt, volgens de verschillende omstandigheden, om één en hetzelfde ding aan te wijzen. Als zij het verstand wil aanwijzen in het offer wat naar de wet geofferd wordt, dan noemt zij dat het beste van de borst. Als het gaat over iemand die met Jezus rust, en die in gemeenschap van gevoelens met Hem is, dan spreekt de tekst niet over het beste van de borst, zoals daarvoor, maar over de borst zelf. En als de bruid zich tot de Bruidegom richt, omdat het hier een bruiloftslied betreft, dan wordt er niet gesproken over het beste van de borst, zoals in een offer, noch over de borst, zoals over de discipel de heilige Johannes, maar over de schoot: Uw schoot is bedwelmender dan de beste wijn, Hoog. 1:2. Wees in gemeenschap, zoals de bruid, met de gevoelens van de Bruidegom, en u zult weten welke vreugde en welke dronkenschap er in dergelijke gedachten is. Net zoals de bedwelmende kelk van de Heere onuitsprekelijk goed is, Psalm 23:5. Insgelijks is de schoot van de Bruidegom beter dan de beste drank. Uw bedwelmende schoot is te verkiezen boven de zachtste wijn. Te midden van haar gebed, richt zij zich tot de Bruidegom: en de geur van Uw parfums is beter dan die van de zoetste aroma’s, Hoog. 1:3. Als de Bruidegom komt dan is Hij niet met één olie gezalfd, maar met alle oliën. En als Hij zich zou verwaardigen om naar mijn ziel te komen die Zijn verloofde geworden was, hoe belangrijk zou het zijn dat zij schoon en zuiver is, om Hem van de hemel tot bij haar te trekken, om Hem te laten afdalen op de aarde, om Hem te laten komen naar Zijn welgeliefde! Welke schoonheid moet haar versieren, en hoe vurig moet Zijn liefde zijn, omdat Hij tot haar spreekt, als tot de volmaakte bruid: omdat Ik uw hoofd liefheb, omdat Ik uw ogen liefheb, omdat Ik uw gezicht liefheb, omdat Ik uw handen liefheb, omdat Ik uw taille liefheb, omdat Ik uw schouders liefheb, omdat Ik uw voeten liefheb, Hoog. 4. Verderop zullen wij, als God het toestaat, deze woorden bestuderen, wij zullen onderzoeken waarom deze verschillende lichaamsdelen van de bruid aangewezen worden, en waarom zij elk deel geprezen wordt, zodat onze ziel na deze studie zal streven om dezelfde lofprijzing te verdienen. Uw bedwelmende schoot, zegt zij, is te verkiezen boven de beste wijn. Als u de Bruidegom ziet, dan zult u de waarheid van deze woorden begrijpen: Uw bedwelmende schoot is te verkiezen boven de beste wijn, en de geur van Uw parfums beter dan die van de zoetste aroma’s. Velen hebben aroma’s gehad. De koningin uit het zuiden bracht aroma’s tot Salomo, en veel anderen bezaten aroma’s, maar hoeveel zij daar ook van gehad hebben, niets is te vergelijken met de goede geur van Jezus Christus, waarover de bruid hier zegt: beter is de geur van Uw parfums, dan die van alle aroma’s bij elkaar. Ik geloof dat Mozes, Aäron en alle profeten hun goede geur hebben gehad, maar als ik Jezus Christus zie, als ik de weergaloze lieflijkheid van Zijn parfums waarneem, dan breng ik mijn gedachten direct onder woorden, en ik roep uit: ik verkies de goede geur die U verspreidt boven die van alle aroma’s bij elkaar. Uw naam is een uitgestorte olie, Hoog.1 :3, profetische en mysterieuze woorden. Nauwelijks verschijnt de naam ‘Jezus’ in de wereld, of er wordt voorzegt dat het een uitgestort parfum is. Eveneens brengt een vrouw, in het Evangelie, een albasten vaas, gevuld met parfums en kostbare nardus, wat zij uitgiet over het hoofd en over de voeten van Jezus, Matt. 26:7, Mark. 14:3. Merk zorgvuldig op wie van deze twee vrouwen het hoofd van de Zaligmaker wast. Aangezien het een zondares is die de voeten wast, toont dit dat diegene die het parfum over het hoofd uitgegoten heeft, geen zondares is, Luk. 7:37 en Joh. 12:3. Verdiep u daarin, zeg ik, en zult ondervinden, terwijl u het Evangelie leest, dat de Evangelisten geen fabuleuze verhalen geschreven hebben, maar gelijkenissen met een verborgen betekenis. Het huis werd dus vervuld met de goede geur van parfums, aangezien de zondares de hare uitgegoten heeft over de voeten, en zij die geen zondares was de hare over het hoofd. En daarin is niets verbazend dat heel het huis met de goede geur vervuld werd, aangezien de hele wereld daarmee vervuld is. Op dezelfde plaats wordt gesproken over Simon de melaatse en over zijn huis, Mark. 14:3, Luk. 7:36. Ik denk dat de melaatse de afbeelding is van de vorst van deze wereld, en dat Simon de naam van de melaatse was, wiens verblijfplaats met een zoete geur vervuld werd bij de binnenkomst van Jezus Christus, toen de zondares boete deed en het hoofd van Jezus met haar parfums waste.

Uw naam is een uitgestort parfum. Zoals een olie, waarvan de zoete geur zich overal verspreidt waar men haar uitgiet, zo is ook de naam van Jezus Christus uitgegoten. In het hele universum wordt Jezus Christus genoemd, in de hele wereld verkondigt men de Heere. Dit is dat Zijn naam een uitgestort parfum is. Men kent nu de naam ‘Mozes’, die tot dan toe binnen de nauwe grenzen van Judea besloten was.  Niemand in Griekenland herinnert zich hem, en in geen enkele geschiedenis van Griekenland wordt over hem of de andere profeten gesproken. Nauwelijks bestraalt Jezus de wereld, of Hij plaatst direct de wet en de profeten in het licht, en dit woord wordt werkelijk vervuld: Uw naam is een uitgestort parfum. Ook hebben de jonge maagden U liefgehad, Hoog. 1:3. Aangezien Gods genade door de Heilige Geest in onze harten uitgegoten is, Rom. 5:15, is het terecht dat de Schrift over uitgieten spreekt. Uw naam is het uitgieten van een parfum. Terwijl zij deze woorden spreekt keer de bruid zich naar haar metgezellinnen. Toen zij de Vader van de Bruidegom smeekte, waren zij nog niet bij haar. Onder haar gebed arriveert het koor van jonge maagden, en de bruid richt deze lofprijzing tot Hem: dit is waarom de jonge maagden U liefgehad hebben en tot U aangetrokken worden, Hoog. 1:4. En de metgezellinnen van de bruid antwoorden: wij rennen achter U aan, geleid door Uw goede geur. Zoals dit gezegd is, hoewel zij, terwijl zij op de sporen van de bruidegom wandelen het vertrouwen van de bruid nog niet hebben! De bruid wandelt niet achter de bruidegom aan, zij loopt zij aan zij met Hem. Zij neemt de hand van de Verloofde, en haar hand is in de hand van de Bruidegom. Maar de metgezellinnen komen in tegendeel achter Hem aan. Daar zijn zestig koninginnen, tachtig concubines en talrijke jonge dochters. Mijn duif, mijn volmaakte is uniek, zij is uniek vanwege haar moeder, uniek vanwege haar vader, Hoog. 6:7, 8. Wij rennen dus op Uw sporen, geleid door Uw goede geur. In alle eer wordt er voor hen die nog op de weg wandelen gezegd: wij rennen op Uw sporen, geleid door Uw goede geur, naar dit woord: ik heb mijn ren geëindigd, 2 Tim. 4:7, en dit andere: diegenen die in het stadium rennen, rennen allemaal, maar slechts één ontvangt de prijs, 1 Kor. 9:24. De prijs is Jezus Christus, en deze jonge maagden, waarvan wij weten dat zij bij de poort afgewezen zijn, omdat hun liefde nog pril is, zij worden buitengehouden volgens dit voorbeeld: maar de vriend van de Bruidegom, die buiten is en Hem hoort, is vol van vreugde vanwege de stem van de Bruidegom, Joh. 3:29. De Bruidegom gaat in, zij blijven bij de poort, maar de bruid, die mooi is, volmaakt, zonder vlek noch rimpel, en ingedrongen is in de huwelijkskamer, in het privévertrek van de Koning, komt terug bij haar metgezellinnen, en verkondigt hen wat zij alleen, zojuist bemind heeft.

Hoor hoe zij spreekt: de Koning heeft mij in Zijn huwelijkskamer gebracht, Hoog. 1:4. Zij zegt niet: Hij heeft ons, velen, binnengebracht in Zijn verblijf. Velen blijven aan de poort, de bruid alleen gaat de huwelijkskamer binnen, opdat zij daar de meest verborgen schatten aanschouwt, en aan de jonge dochters verkondigt wat zij gezien heeft: de Koning heeft mij doen doordringen in Zijn huwelijkskamer. En terwijl deze jonge dochters, dat wil zeggen: de vele dwaasheden van diegenen die opgroeien om bruiden te worden, ongeduldig op de terugkeer van de bruid wachten, terwijl zij de huwelijkskamer binnengegaan is, waar zij de rijkdommen van haar Man bemint, zingen zij vol vreugde: wij zullen vol van vreugde zijn en ons in u verheugen, Hoog. 1:4. Zij verheugen zich en wij verheugen ons vanwege de volmaaktheid van de bruid. Er is geen jaloezie in de deugd. Deze liefde is zuiver, vrij van alle zonde. Wij zullen vol vreugde zijn en ons in u verheugen, wij zullen uw schoot liefhebben, Hoog. 1:4. Zij, die superieur is aan ons, voedt zich reeds met de melk van de Goddelijke borsten, en roept enthousiast uit: Uw melk is beter dan de wijn. Dezen, die dezelfde vreugde en blijdschap verwachten, omdat zij nog jonge maagden zijn, verwachten de genade en zeggen: wij zullen vol vreugde zijn en ons in u verheugen. Wij zullen liefhebben, en niet: wij hebben lief, wij zullen Uw borsten meer liefhebben dan de beste wijn. Zij richten zich vervolgens tot de bruid: de gerechtigheid heeft u liefgehad, Hoog. 1:4. Zij loven de bruid, door haar de naam ‘gerechtigheid’ te geven, vanwege haar deugden: de gerechtigheid heeft u liefgehad.

Op haar beurt antwoordt de bruid aan haar metgezellinnen: ik ben zwart, dochters van Jeruzalem, maar mooi als de tenten van Kedar, als de pelzen van Salomo. Verbaas u er niet over dat ik zwart geworden ben, omdat de zon mij gezien heeft, Hoog. 1:5. Zij is werkelijk mooi, en ik zal eenvoudig uitleggen hoe zij mooi is. Maar wij vragen ons af hoe zij, terwijl zij zwart is, mooi kan zijn zonder dat zij wit is. Zij heeft boete gedaan voor haar zonden, en haar bekering heeft haar de schoonheid gegeven, ook bezingt zij deze schoonheid. Omdat zij nog niet bevrijd is van elk spoor van haar zonden, en nog niet gewassen is in de zaligheid, zegt zij: ik ben zwart, maar zij let niet op deze zwartheid. Zij wordt wit, als zij zich tot grotere dingen verheft, als zij begint op te klimmen tot Goddelijke hoogten, en dan wordt over haar gezegd: wie is zij, die opklimt, bekleedt met wit, Hoog. 8:5? En opdat het mysterie van haar volmaaktheid met meer bewijs uitgelegd zou worden, de tekst zegt niet, zoals het grootste deel van de manuscripten melden: steunend op haar Verloofde, maar: rustend in de schoot van haar Verloofde. En deze uitdrukking: rustend in de schoot, is veelzeggend als het over de ziel van de bruid gaat, omdat het belangrijkste deel van ons hart daar verblijft. Laten wij de vleselijke inbeeldingen hier van ons wegdoen, wij moeten de geestelijke dingen proeven, en begrijpen dat het veel zoeter is om zo lief te hebben, dan om te stoppen met lief te hebben. Ja, zij klimt op, terwijl zij rust in de schoot van haar Welgeliefde, en als het begin van dit lied ons zegt dat zij zwart is, men zingt aan het einde deze lofprijzing over haar: wie is zij, die opklimt, bekleedt met wit? Wij hebben begrepen hoe de bruid zwart is, en hoe zij mooi is. Hiervoor moet u oppassen, als u geen boete doet, dat men van uw ziel niet zal zeggen dat zij zwart en bevlekt is, en dat u niet bedekt zou worden met dubbele schaamte: zwart vanwege haar zonden uit het verleden, bevlekt omdat u volhardt in dezelfde zonden. In tegendeel, als u boete doet, dan zal uw ziel zwart zijn vanwege uw fouten uit het verleden, maar vanwege uw bekering zal zij een soort schoonheid hebben die ik Ethiopisch zal noemen. En aangezien ik het woord ‘Ethiopisch’ gebruikt heb, wil ik het getuigenis van de Schrift in dit opzicht inroepen. Aäron en Mirjam murmureerden erover dat Mozes een Ethiopische bruid had genomen, Num. 12:1. En de nieuwe Mozes neemt ook een Ethiopische bruid, omdat zijn wet overgegaan is op onze Kerk. Laat Aäron, de hogepriester van de Joden, murmureren, en Mirjam, hun synagoge, murmureren, Mozes heeft geen last van hun klachten, Hij bemint Zijn Ethiopische, waarover elders gezegd wordt, door de stem van de profeet: de rivieren van Ethiopië zullen Mij hun offers brengen, Zef. 3:10, en opnieuw: Ethiopië zal de handen van Israël vooruitgaan naar God, Psalm 57:32. Vooruitgaan is het juiste woord. Zoals de bloedvloeiende vrouw in het Evangelie, in genezing de dochter van de overste van de synagoge vooruitging, Matt. 9, Mark. 5, Luk. 8, zo heeft Ethiopië haar genezing verkregen, als Israël nog ziek is. De misdaad van Israël heeft de zaligheid van de heidenen gebaard, om Israël rivaliteit te geven. Ik ben zwart, maar mooi, dochters van Jeruzalem. En u ook, ziel die aan de Kerk behoort, richt uw woorden tot de dochters van Jeruzalem, om tegen hen te zeggen: de Bruidegom heeft mij lief, Hij bemint mij meer dan u, o talrijke dochters van Israël. U blijft aan de poort, en u ziet de bruid ingaan in de huwelijkskamer. Niemand moet hier twijfelen over de persoon: het is de zwarte die genoemd werd, het is de zwarte die mooi is. Wie zijn wij om verdiend hebben God te kennen, om het lied der liederen te zingen, om te komen uit het verste van Ethiopië en de einden van de aarde om de wijsheid van de ware Salomo te leren? En als de stem van de Zaligmaker deze woorden als een donder laat losbarsten: de koningin van het zuiden zal opstaan op de oordeelsdag tegen deze generatie, en die veroordelen, want zij kwam van de einden van de aarde om de wijsheid van Salomo te horen, en hier is meer dan Salomo, Matt. 12:42, Luk. 11:31, dring dan door tot de mystieke betekenis van de gewijde tekst. De koningin van het zuiden die komt van de einden van de aarde is de Kerk, zij veroordeelt de mensen van deze generatie, dat wil zeggen: de Joden, slaven van het vlees en het bloed. Zij is gekomen van de einden van de aarde om de wijsheid van Salomo te horen, niet van die Salomo die zo beroemd is in het Oude Testament, maar van diegene die in het Evangelie veel groter is dan Salomo. Ik ben zwart, maar mooi, dochters van Jeruzalem, zwart als de tenten van Kedar, schoon als de tapijten van Salomo. Zij onderbouwt beide vergelijkingen: ik ben zwart en mooi, dochters van Jeruzalem (of: van Israël), als de tenten van Kedar, als het bont van Salomo. De namen zelf zijn zeer toepasselijk op de soort schoonheid van de bruid. De Hebreeën zeggen dat Kedar ‘duisternis’ betekent. Dus: ik ben zwart als de tenten van Kedar, als de Ethiopiërs, mooi als de tapijten van Salomo, die hij eertijds liet maken als versiering van de tabernakel, toen hij zoveel zorg en arbeid aanwendde voor het oprichten van de tempel. Salomo was rijk, inderdaad, en niemand was zijn gelijke in enige soort van wijsheid. Ik ben zwart en mooi, dochters van Jeruzalem, als één van deze dingen: of de tenten van Kedar, of het bont van Salomo. Verbaas u er niet over, dat ik zwart geworden ben. Zij gaat zich ontdoen van haar zwartheid, en nu de boetvaardigheid haar tot het goede bekeerd heeft, verkondigt zij aan de dochters van Jeruzalem dat zij in waarheid zwart is, maar mooi, zoals wij zojuist hebben uitgelegd. Daarna voegt zij toe: verbaas u er niet over, dat ik zwart geworden ben. Wat is daar verbazingwekkend aan, vraagt zij. De Zon heeft mij geraakt, Zijn licht heeft met volle stralen op mij geschenen, en Zijn warmte heeft mij verbrand, omdat ik Zijn helderheid niet op passende wijze ontvangen heb, zoals de waardigheid van de Zon dat vroeg. U ziet het: uit de misdaad van Israël is de zaligheid van de volken geboren, en uit de ongelovigheid van de volken, de kennis van Israël. De Apostel legt deze beide waarheden uit.

De zonen van mijn moeder hebben tegen mij gestreden, Hoog. 1:6. Men moet onderzoeken waarom de bruid zegt: de zonen van mijn moeder hebben tegen mij gestreden, en wanneer deze broederstrijd tegen haar ontstaat. Zie op Paulus, de vervolger van de Kerk, en u zult begrijpen hoe de zoon van haar moeder tegen haar strijdt. De vervolgers van de Kerk deden boete, en haar tegenstanders, die zich opnieuw schaarden onder de banier van hun zuster, predikten het geloof, wat zij voortijds vernietigden, Gal. 1:23. Dat is wat de bruid hier zingt, onder de inspiratie van de profetische wind: zij hebben tegen mij gestreden, zij hebben mij de zorg over de wijngaarden toevertrouwd; ik heb mijn wijngaard niet verzorgd, Hoog. 1:6. Ik de Kerk, ik de bruid, ik zonder vlek, ik heb de zorg gekregen voor een groot aantal wijngaarden van de zonen van mijn moeder, die enige tijd tegen mij gestreden hadden. Afgeleid door deze eenzaamheid en deze zorg, terwijl ik meerdere wijngaarden verzorgde, heb ik mijn wijnstok niet verzorgd. Pas dit toe op Paulus en op elke andere heilige die bezorgd zou zijn om de zaligheid van allen, en u zult zien hoe hij zijn wijngaard niet verzorgd en bewaakt heeft, hij waakt over de wijngaarden van een ander, en ook nog voor de winst van een ander, en hij loopt bepaalde verliezen op voor zichzelf. Hij was vrij ten opzichte van allen, en heeft zich vrijwillig dienaar van allen gemaakt, om een groot aantal van hen te winnen. Hij heeft zich zwak gemaakt met de zwakken, Jood met de Joden, hij heeft geleefd met diegenen die onder de wet waren, alsof hij nog onder de wet geweest was, 1 Kor. 9:20 – 22, hij kan zeggen: ik heb mijn wijngaard niet verzorgd. De bruid zoekt vervolgens de Bruidegom die zich teruggetrokken heeft uit haar tegenwoordigheid. En in het vervolg van het boek doet zij vaak dingen die men niet kan begrijpen, tenzij men ze zelf ervaart. Vaak, God is mij daarin getuige, heb ik de Bruidegom tot mij zien komen, en lange tijd met mij zien verblijven, maar als Hij zich plotseling verwijderde, dan kon ik het voorwerp van mijn verlangens niet meer vinden. Ik verlang dus opnieuw naar Zijn komst, en soms komt Hij opnieuw. Vervolgens, nadat Hij mij verschenen is, nadat mijn handen Hem aangeraakt hebben, ontglipt Hij mij opnieuw, en als Hij mij verlaten heeft zoek ik Hem opnieuw, en mijn ziel werkt zo vele malen, totdat zij vasthoudt, en zij opstaat, steunend op haar Verloofde.

Openbaar mij, U die de liefde van mijn ziel bent, de plaats waar U de kudde weidt, waar U rust op de middag, Hoog. 1:7. Ik informeer niet naar andere momenten, waar U zich ’s avonds voedt, bij het aanbreken van de dag, bij het ondergaan van de zon, ik vraag slechts naar het moment waarop U, in klaarlichte dag, in het volle licht, woont in de luister van Uw majesteit. Openbaar mij, U die de liefde van mijn ziel bent, de plaats waar U de kudde weidt, waar U rust op de volle middag. Sta aandachtig stil bij dit woord ‘middag’. Het was op de middag toen Jozef zijn broeders rond zijn tafel verenigde, Gen. 43:25, op de middag toen de Engelen Abrahams gastvrijheid ontvingen, Gen. 18, en er zijn honderd vergelijkbare gevallen. Zoekt, en u zult bevinden dat de Goddelijke Schrift een uitdrukking nooit bij toeval of tevergeefs gebruikt. En nu, wie van ons is het waard om tot deze middag te komen, en om te zien op welke plaats de Bruidegom zich voedt, op welke plaats Hij rust? Openbaar mij, U die de liefde van mijn ziel bent, de plaats waar U de kudde weidt, waar U rust op de volle middag. Als U mij dat zelf niet toont, dan begin ik te dwalen, en als ik U zoek, dan kom ik in de kuddes van anderen, en omdat ik mij schaam voor anderen heb ik mij gehaast om mijn gezicht te omsluieren. Want ik ben een mooie bruid, en ik kan mijn ontbloot gezicht slechts aan U alleen tonen, aan wie ik mijn eerste kus gegeven heb. Openbaar mij, o Welgeliefde van mijn ziel, de plaats waar U de kudde weidt, waar U rust op de volle middag, opdat ik niet verplicht zou zijn mijn gezicht te omsluieren voor de kudden van Uw metgezellen, Hoog. 1:7. Bewaar mij voor deze schaamte, dat ik niet verplicht zou zijn mij te omsluieren, mijn aangezicht te bedekken. Misschien, als bij anderen dan U kom, zou ik een beginnende genegenheid kunnen hebben voor degenen die ik niet ken. Openbaar mij dan de plaats waar ik moet zoeken, waar ik zal vinden op de middag, opdat ik niet verplicht zou zijn mij te omsluieren bij het naderen van de kudden van uw metgezellen. Op deze woorden zegt de Bruidegom verwijtend tegen haar: ofwel kent u uzelf, en weet dat u de bruid van de Koning bent, dat u mooi bent, en dat Ik het ben die u mooi maak, aangezien Ik Mijn Kerk voor mij liet verschijnen, vol van heerlijkheid, zonder vlek, noch rimpel, Efe. 5:27, ofwel kent u uzelf niet, en kent uw waardigheid niet, en dan zal Ik het u verkondigen, zie het kwaad wat u zult verdragen. En wat is dit kwaad? Als u uzelf niet kent, o mooie onder de vrouwen, ga dan uit op de schaapsporen en weid, niet uw schapen, niet uw lammeren, maar uw bokken. Want God zal de schapen aan Zijn rechterhand stellen, en de bokken aan Zijn linkerhand, Matt. 25:33.

Als u uzelf niet kent, o mooie onder de vrouwen, ga uit op de sporen van de kudden, en weid uw bokken bij de tenten van de herders, Hoog. 1:8. Op de sporen van de herders, zegt Hij, zult u zich vernederen, niet meer met de schapen, maar met de bokken, en aangezien u met hen gewoond zult hebben, zult u niet met Mij kunnen zijn, dat wil zeggen: met de goede Herder. Ik heb u gelijk gemaakt aan Mijn paard voor de wagens van Farao, Hoog. 1:9. Als u wilt begrijpen, o mijn bruid, hoe u uzelf moet kennen, weet met wie Ik u vergelijk, en u zult zien dat u zo bent dat u uzelf niet moet bevlekken, nadat u uw schoonheid gekend hebt. Wat betekent dan: Ik heb u gelijk gemaakt aan Mijn paard voor de wagens van Farao? Het is de Bruidegom die de ruiter is, aangezien de profeet gezegd heeft: Zijn paarden zijn het heil van Zin volk geweest, Hab. 3:8. U bent dus gelijk gemaakt aan Mijn paarden voor de wagens van Farao. Zoveel nu de paarden van Mij, die de Heere ben, en die Farao en zijn gepluimde soldaten in de vloed verzwolgen heb, met zijn ruiters, zijn paarden en zijn wagens, Ex. 14, zoveel, zeg Ik, Mijn paarden afwijken van de paarden van Farao, zoveel bent u verheven boven alle dochters, u de bruid, en u ziel van de Kerk verheven boven alle zielen die niet van de Kerk zijn. Als u een ziel van de Kerk bent, dan bent u beter dan alle zielen, en als u niet beter bent, dan bent u niet van de Kerk. Ik heb u gelijk gemaakt aan Mijn paarden voor de wagens van Farao, o Mijn metgezellin.

En Hij beschrijft vervolgens met een geestelijke liefde de schoonheid van de bruid. Uw wangen zijn zacht als de duif, Hoog. 1:10. Hij looft haar gezicht, en de roodheid van haar wangen doet Zijn liefde ontvlammen. Want de schoonheid van vrouwen huist, zegt men, bovenal in de wangen. Deze woorden moeten voor ons dus een afbeelding zijn van de schoonheid van de ziel, zoals wij in de lippen en de tong een teken van het verstand moeten zien. Uw nek is een waar parelsnoer, Hoog. 1:10. Zonder de hulp van dit sieraad wat de jonge maagden gewoonlijk aan hun nek hangen, en wat parelsnoer genoemd wordt, uw blote nek is voor Hem alleen de rijkste versiering.

Hierna gaat de Bruidegom naar Zijn bed, Hij rust als de leeuw, Hij slaapt als de leeuwenwelp, Gen. 49:9, om vervolgens deze woorden te horen: wie zal Hem opwekken? Terwijl Hij slaapt, ziet de bruid de metgezellen van de Bruidegom aankomen, de Engelen, die deze troostende toespraak tot haar richten: wij kunnen geen gouden versieringen voor u maken, wij zijn niet net zo rijk als uw Bruidegom, die u rijke versieringen aanbiedt. Wij kunnen het goud wat wij niet hebben slechts imiteren. En toch moet ons geschenk u verheugen, hoewel het niet van echt goud is en het zilver alleen maar aan de oppervlakte schittert. Ja, voor u imiteren wij het goud, en maken wij verzilverde sieraden, Hoog. 1:11, maar niet altijd, en slechts totdat uw Bruidegom opstaat van Zijn bed. Dan, inderdaad, is Hij het zelf die goud en zilver zal vormen voor u, Hijzelf zal uw geest en uw zinnen versieren, en u, de mooie bruid, u zult werkelijk rijk zijn in het verblijf van de Bruidegom, aan wie de heerlijkheid toekomt in de eeuwen der eeuwen.

Amen


Vertaald uit het Frans, uit: Œuvres complètes de saint Jérôme, tome quatrième, Paris 1878.


Door Origenes

Origenes (186 - 254) is één van de meest fascinerende schrijvers uit de oude kerk. Hij was goed onderlegd in de filosofie en wetenschap, en werd door Christenen en heidenen geprezen om zijn kennis. Door zijn beroemde school en door de grote hoeveelheid boeken die hij geschreven heeft, heeft hij een enorme invloed gehad op de ontwikkeling van het Christendom. Hij werd niet alleen bewonderd maar ook hevig bekritiseerd, wat er uiteindelijk in resulteerde dat zijn geschriften meermaals kerkelijk veroordeeld zijn.