In deze homilie beschrijft Basilius de dood van de 40 martelaars van Sebaste, die rond het jaar 320 ter dood werden gebracht.

1. Diegenen die ijveren voor de heerlijkheid van de martelaars, kunnen zij er ooit genoeg van krijgen daaraan te denken? God houdt rekening met de eer die wij Zijn dienaars bewijzen. Als men veel achting heeft voor moedige mensen, dan probeert men hen na te volgen, als de gelegenheid zich aanbiedt. Vervul uw plichten aan diegene die het martelaarschap heeft geleden, opdat u martelaar zult zijn door de wil1Namelijk door bereid zijn om martelingen te ondergaan. Want, zoals Cyprianus zegt: God verlangt niet naar ons bloed, maar Hij vraagt geloof., en u daar de beloning van zult hebben zonder de vervolging, het vuur en het rad te lijden. Het feest wat wij vieren stelt ons 40 martelaars tegelijkertijd voor, die niet meer dan één ziel hadden in verschillende lichamen, door de band van het geloof die hen verenigde. Zij hebben moedig de troepen van de waarheid bijgestaan, en hebben grote moeite verdragen met een beminnelijke standvastigheid. Hun gedachten en hun strijd zijn gelijk geweest, ziedaar waarom zij dezelfde kroon van heerlijkheid hebben weggedragen. Kan men ze voldoende loven, en waardig genoeg over hun deugden spreken? 40 monden zouden niet genoeg zijn om de lof van deze heldhaftige mannen te prijzen, zoals zij ontembaar geweest zijn in de strijd, zo zijn er ook geen woorden die een juist idee van hun kracht en moed kunnen geven. Onze welsprekendheid zal bezwijken als wij proberen één soldaat uit deze heilige troep te loven.

2. Ik zal de herinnering aan hen in u oproepen, en ik zal u hun daden in het kort voorstellen als in een tafereel, tot uw nut. De schilders en de redenaars weten, met het penseel en door de welsprekendheid, de memorabele daden van grote mensen voor de dag te brengen, om anderen ertoe aan te zetten die na te volgen. Het schilderij heeft min of meer hetzelfde effect als de geschiedenis en het woord. Door de schitterende daden van de martelaars ten toon te stellen voor uw ogen, zal ik diegenen die qua moed enigszins op hen lijken aanmoedigen om hun voetstappen na te volgen. Men zou de martelaars niet beter kunnen loven, dan door de wereld te vermanen hen na te volgen. Zij zouden zich nauwelijks bekommeren om een gewone lofrede, en evenmin over alle demonstraties die men tot hun heerlijkheid zou kunnen geven. De lofredenaars gebruiken slechts natuurlijke redenen, maar hoe zouden wij wereldse lof geven aan diegenen voor wie de wereld gekruisigd is?

De heiligen, wier lof wij prijzen, kwamen niet allen uit dezelfde streek, zij waren verzameld uit verschillende plaatsen. Zeggen wij dat het vagebonden waren, omdat men het land niet kent? De voorrechten van dezelfde gemeenschap komen zonder onderscheid allen toe die hun goederen tot gemeenschappelijk bezit gesteld hebben.  Zo beschouwden deze gelukkige martelaars zich allen als van hetzelfde land, omdat dezelfde wil hen verenigde. Maar waarom zou het nodig zijn over hun aards vaderland te spreken, aangezien zij van die stad waren die de Heere gebouwd heeft, van het hemelse Jeruzalem, wat vrij is, wat de moeder van Paulus is en van diegenen die op hem lijken? De tijdelijke herkomst is voor alle mensen anders, maar allen hebben slechts één geestelijke oorsprong, zij zijn allen broeders, God is hun gemeenschappelijke Vader, de liefde verenigt hen door de adoptie van de Heilige Geest. De 40 martelaars, in de bloem van hun leeftijd, deden alle anderen verbleken door hun goede uiterlijk en door hun grote moed. Zij hadden goede betrekkingen in het leger, de keizers vervulden hen met eer, vanwege hun ervaring in de militaire kunst en vanwege hun dapperheid en kracht.

3. Maar nadat  men het onrechtvaardige edict publiceerde, wat de aanbidding van Jezus Christus verbood, en diegenen die daar belijdenis van deden met de dood bedreigde, gaven de rechters vreselijke kenmerken van hun wreedheid en van hun woede. Men legde overal hinderlagen, men gebruikte list en bedrog om diegenen te verrassen die aangeklaagd werden. Men ontstak vuren, men sleep zwaarden, men richtte schavotten op, men groef kuilen, men bereidde het rad. In deze grote verwarring onder de gelovigen vluchtten sommigen, anderen gaven lafhartig toe, weer anderen wankelden. Sommigen waren alleen al bevreesd door de dreigementen voor de strijd, anderen verloren de moed op het zien van de martelingen. Sommigen verlieten de troepen nadat zij aan de strijd begonnen waren, en de martelingen niet konden weerstaan, gelijk aan diegenen die schipbreuk lijden, verloren zij door hun ongeduldigheid datgene wat zij verkregen zouden hebben door edelmoedig te lijden. Toen verschenen deze onoverwinnelijke soldaten van Jezus Christus publiekelijk, nadat zij de brieven van de keizer gelezen hadden, die de prefect hen toonde, terwijl hij hen waarschuwde dat zij zich moesten onderwerpen aan de bevelen van hun vorst, zij beleden ten hoogste dat zij Christenen waren, zonder dat zij bevreesd waren voor deze toonbeelden van wreedheid die zij voor de ogen hadden, en zij alle bedreigingen verachtten die men hen deed. O gezegende tongen, die deze gewijde woorden gesproken hebben, die de lucht heiligden die ze ontving, die door de Engelen toegejuicht werden, die de duivelen beschaamd maakten, en die de Heere met Zijn vinger markeerde in de hemel.

4. Elk van deze martelaars, waar de één na de ander verscheen, zei: ik ben Christen. Diegenen die zich aanmonsteren om te strijden zeggen hun naam om ingeschreven te worden onder het getal van de soldaten. De martelaars, de namen vergetend die men hen bij hun geboorte opgelegd had, wilden slechts verschijnen onder de naam ‘Christen’. Deze handelswijze bracht de rechter in verwarring en bezorgde hem moeite, hij wist niet of hij de zachte of de strenge aanpak moest kiezen om zich te laten gehoorzamen. Hij begon eerst welwillend tot hen te spreken, om te proberen hen te verleiden. U bent jong, zei hij tegen hen, richt uzelf niet te gronde op zo’n bloeiende leeftijd, verhaast uw dood niet door afstand te doen van het lieflijke van het leven. Het zou een onwaardige zaak zijn, als mannen die aan de schone daden van oorlog gewend waren, als lafaards zouden sterven. Hij beloofde hun vervolgens grote sommen geld en betrekkingen namens de keizer. Kortom, hij gebruikte al zijn kunstgrepen om hen te winnen, maar toen hij niet vorderde nam hij een andere weg. Hij bedreigde hen met de vreselijkste martelingen, en zei dat hij hen de wreedste doden zou laten sterven.

Ziedaar wat de prefect deed, maar wat deden de martelaars? Het is tevergeefs, antwoordden zij, dat u denkt ons door geschenken te winnen. U, die Gods vijand bent, u wilt dat wij Zijn dienst verlaten om de troepen van de duivels te volgen. Denkt u ons iets te kunnen geven, wat datgene kan compenseren wat u van ons weg wilt nemen? Wij hebben niets dan minachting voor uw gaven, die voor ons kostbaar zouden zijn, en wij accepteren geen eer die samengaat met zoveel schande. Geef ons schatten die eeuwig duren, en een glorie die nooit verwelkt. U wilt ons vrienden van de keizer maken, maar wij zouden de vriendschap verliezen van de wettige Koning van het universum. Deze gunsten van de wereld, die u zo hoog acht, raken ons niet, omdat wij de wereld veracht hebben. Alles wat de mensen kunnen verlangen is geenszins te vergelijken met de hoop die wij hebben. U ziet de hemel, wiens verhevenheid en schoonheid beminnelijk zijn. U weet hoe groot de uitgestrektheid van de aarde is, en hoeveel wonderlijks zij omsluit. Dit alles is niets in vergelijking met het geluk van de gezegenden wat altijd zal duren, waar de wereldse dingen in één moment voorbijgaan. Wij zuchten2Of: verlangen, streven. slechts naar de palm van gerechtigheid en naar de heerlijkheid die men bezit in het koninkrijk der hemelen. De hemelse eer raakt ons, wij vrezen de eeuwige straffen, en het vuur van de hel. Het vuur waarmee u ons bedreigt is niet te vrezen. Het respecteert diegenen die de afgoden verachten, de pijlen die u afschiet veroorzaken slechts geringe wonden. U verscheurt het lichaam, maar hoe meer het lijdt, hoe meer het verheerlijkt zal worden. Als het in de martelingen bezwijkt, dan zal het niet meer hoeven te vrezen voor uw geweld, wat zich wil uitstrekken tot over de zielen, nadat het een wrede heerschappij over de lichamen gevoerd heeft. Als men u niet verkiest boven God, dan lijkt u daardoor zo verontwaardigd, alsof men u een grote belediging deed. Dat is waarom u ons wilt straffen met de allervreselijkste martelingen, terwijl u probeert onze vroomheid misdadig te maken. U hebt te doen met mensen die niets vrezen, die het leven niet liefhebben, en die niet eenvoudig te verschrikken zijn. Wij zijn gereed om het rad, de galg en het vuur te verdragen, om ons geloof en onze liefde te behouden.

5. Toen de barbaar de heiligen zo had horen spreken, liet hij zich meevoeren door zijn trots en door zijn woede. Hij dacht dat hij deze grote vrijmoedigheid moest straffen, waarmee zij tot hem gesproken hadden, die hij als een aanval beschouwde. Hij zette zich neer om te bedenken tot welke soort terechtstelling hij hen zou veroordelen, om hen het meest te laten lijden. Ziehier wat hij bedacht. Hoor, zo bid ik u, waartoe zijn wreedheid hem aanzette. Het was in de winter. Hij merkte op dat het klimaat zeer koud was. Hij koos die tijd van de nacht waarop de noordenwind blies. Hij beval dat men de martelaars zou ontkleden, en dat men hen van kou zou laten sterven. Als u ooit de strengheid van de kou hebt gevoeld, dan kunt u zich inbeelden hoe wreed deze straf was. Slechts diegenen die haar ervaren hebben, kunnen een goed begrip hebben van deze marteling. Het lichaam, wat doordrongen wordt van de kou, wordt bleek, omdat het bloed bevriest. Het beeft en het rilt, de tanden klapperen op elkaar, de aderen trekken zich terug, alle delen van het lichaam krimpen met geweld ineen. Men voelt een scherpe pijn die doordringt tot in het merg, en die een ondragelijk kwaad veroorzaakt in diegenen die door de kou bevroren zijn. De ledematen scheuren alsof het vuur hen verbrand had, omdat de warmte zich binnen terugtrekt, en het uitwendige als dood achterlaat. Men verplichtte de heiligen de nacht door te brengen op een bevroren meer, wat aan de voet van de stadsmuren lag. Het ijs was zo hard dat de mensen en de paarden daar over gingen. De winter was zo streng dat de beken ophielden met stromen, het water wat van nature vloeibaar is, werd harder dan de stenen. De wind was zo geweldig en hinderlijk dat hij de dieren liet sterven.

6. Bewonder, zo bid ik u, de standvastigheid en de moed van de martelaars, die, nadat zij het vonnis van hun veroordeling gehoord hadden en de ogen op de plaats van hun terechtstelling gericht hadden, hun klederen met vreugde verlieten, en zich haastten naar de dood, die zij door de kou zouden lijden. Zij wekten elkaar om om af te dalen naar het meer. Zij beschouwden zich niet als mensen die naar een terechtstelling gingen, maar naar een zekere overwinning. Het zijn onze klederen niet, zeiden zij, die wij  verlaten hebben. Wij hebben de oude mens uitgedaan die zichzelf verderft en tot dwaling leidt. Wij zeggen u dank, Heere, omdat wij ons ontdoen van de zonde, terwijl wij ons van onze klederen ontdoen. Wij hebben die aangenomen vanwege de slang, wij verlaten ze voor Jezus Christus. Laten wij ze verlaten om het paradijs te herwinnen wat wij verloren hadden. Hoe zullen wij de Heere erkentelijk zijn? Hij is ook ontdaan van Zijn klederen, wat een wonder dat wij voor Hem doen, wat Hij voor ons gedaan heeft! Wij hebben het ongeluk gehad dat wij Jezus Christus verloochend hebben door onze zonden. Ziedaar wat deze martelaars deden. Laten wij door onze boetvaardigheid het veroordelende vonnis uitwissen wat zij tegen ons hebben ingebracht. De winter is wreed, maar het paradijs is aangenaam. Het ijs prikt, maar de rust behaagt. Als wij hier geduldig zijn, gedurende zo’n korte tijd, zullen wij eeuwig rusten in de schoot van Abraham. Eén nacht van pijn, zal ons een eeuwig geluk verwerven. Laat de kou onze voeten bevriezen, opdat wij altijd in het gezelschap van de Engelen zullen zijn. Laat onze handen verstijven, opdat wij ze voor altijd zullen opheffen om God te verheerlijken. Hoeveel van onze compagnons hebben het leven verloren in veldslagen om de prins te dienen! Waarom zouden wij bezwaar maken om ons leven op te offeren, om de trouw te bewaren die wij God schuldig zijn?  Hoeveel schurken zijn vergaan, die in een duidelijke overtreding gegrepen waren, en zouden wij dan vrezen om voor de gerechtigheid te sterven? Laten wij de moed niet verliezen, en onszelf niet blootstellen aan de listen van de duivel. Laten wij onze lichamen niet sparen, omdat zij moeten sterven, laten wij sterven om eeuwig te leven. Heere, dat ons offer U aangenaam zij. Ontvang ons als levende slachtoffers. Wij geven ons over aan de kou om U te behagen. Ziedaar, zonder twijfel een geheel nieuw offer, en een verbazend slachtoffer, wat niet verteerd wordt door het vuur, maar wat verteerd wordt door de kou.

Zo vermaanden de martelaars elkaar, en troosten zich in hun pijn. Zij brachten deze nacht door als soldaten op wacht, verdroegen edelmoedig hun kwaden, en hielden zich staande door de hoop op het toekomende. Dat was het wat hun met zoveel moed de furie van de tiran deed verachten. Zij spraken allen dezelfde taal: wij waren met 40, toen wij het strijdperk binnen traden, geve God dat wij allen de kroon der heerlijkheid zullen wegdragen, en dat niemand van ons daarvan beroofd zij. Heere, de tijd die Gij geëerd hebt door een vasten van 40 dagen is kostbaar, want toen gaf Gij Uw heilige wet aan de wereld. Elia, nadat hij 40 dagen gevast had, verdiende God te zien, zo was het gebed van de martelaars.

Eén uit de groep verloor de moed, en veroorzaakte zijn metgezellen een oneindige smart door zijn wankelmoedigheid, maar de Heere compenseerde dit verlies, en stelde in plaats van deze overloper een soldaat die de martelaars bewaakte, en die het bevel had diegenen in een warm bad te baden die de gestrengheid van de kou niet konden verdragen.  Dit was listig bedacht door de prefect, om de standvastigheid van de martelaars te laten wankelen, opdat diegenen die de moed niet hadden om tot het einde te volharden, een direct middel tegen hun kwaden zouden vinden. Deze uitvinding diende ertoe de standvastigheid van de heiligen nog duidelijker te tonen, want gebrek hebben aan noodzakelijke dingen is eigenlijk geen geduldig zijn, maar het is een merkteken van grote moed om de plezieren te verachten die zich aanbieden, en om te volharden in het lijden.

7. De schildwacht die de uitslag van de strijd afwachtte, zag iets wat hem zeer verbaasde, hij nam Engelen waar die uit de hemel afdaalden, en die kronen aan de martelaars gaven. Zij lieten het na om één onder hen er één te geven, die zij de hemelse eer niet waardig achten. Deze ongelukkige was zo laf en zo wankelmoedig, dat hij wanhoopte, en niet dacht de strenge kou tot het einde te kunnen weerstaan, en overliep naar de zijde van de vijand. Triest schouwspel om te zien dat een soldaat deserteert, een moedig man gevangen wordt, een schaap van Jezus Christus verscheurd wordt door de wolf, en, wat nog erger is, een Christen afstand te zien doen van het eeuwige leven, zonder dat hij het voordeel gehad heeft lang te genieten van het tijdelijke leven. Want nauwelijks kwam hij in het warme bad, of hij overleed. De liefde tot het leven liet hem deze grote misdaad begaan, maar één van de beulen, die zag dat het hem aan moed ontbrak en hem om het bad hoorde vragen, stelde zich in de plaats van de deserteur. Nadat hij zich ontdaan had van zijn kleren, vermengde hij zich onder de martelaars, en zei met hen: ik ben Christen. Deze verandering verwonderde hen, en trooste hen op een bepaalde manier over het verlies van hun compagnon, die hij verving, waarin hij diegenen navolgde die direct de plaats innemen van de soldaten die in de strijd sneuvelen, opdat de rangen niet zouden verzwakken. Ziedaar wat deze soldaat deed. Het visioen wat hij gehad had, deed hem de waarheid kennen3Namelijk dat alle martelaars, behalve de afvallige, een kroon van de Engelen ontvingen.. Hij nam zijn toevlucht tot de Heere, en werd opgenomen in het getal van de martelaars. Hij volgde op een bepaalde manier de handelswijze van de Apostelen na. Judas deserteerde, Matthias nam zijn plaats. Paulus, die gisteren een vervolger was, is vandaag Evangelist. De roeping van deze martelaar kwam van de hemel, zonder de bediening van mensen. Hij geloofde in de naam van Jezus Christus, zijn geloof diende hem tot doop, zonder dat iemand hem die verleende. Hij werd gedoopt in zijn bloed.

8. Zodra de dag aanbrak werden de martelaars die nog ademden aan het vuur blootgesteld. Men wierp hun as in het water, opdat alle elementen tot hun triomf zouden dienen. Zij werden eerst beproefd op de aarde, men stelde ze bloot aan de lucht, men wierp ze in het vuur, het water ontving hun as. Met reden zou men op hen deze woorden van de profeet kunnen toepassen: wij zijn doorgegaan door het water, en door het vuur, en Gij hebt ons vervolgens in een plaats van verfrissing gesteld, Psalm 66:12. Het zijn de beschermers van onze stad4Hoewel Basilius terecht de moed en nagedachtenis van de martelaars prijst, kan hij niet uit de Schriften bewijzen dat de heiligen voor ons bidden. Elia vroeg aan Elisa wat hij voor hem kon doen, voordat hij heen zou gaan, 2 Kon. 2:9, en Paulus twijfelde wat hij zou verkiezen: leven of sterven, omdat het nuttig was voor de kerk dat hij op aarde bleef, Fil. 1:24. Alleen Jezus is na Zijn sterven de voorspraak bij de Vader, zoals de Apostel Johannes schrijft, 1 Joh. 2:1 en Hij getuigt zelf: zo gij iets begeren zult (namelijk: nadat Ik opgevaren ben) in Mijn naam, Ik zal het doen, Joh. 14:13. Daarom schrijft de Apostel ook dat Hij allen volkomen kan zaligmaken die door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te bidden, Hebr. 7:25.. Zij verdedigen haar veel beter dan haar torens tegen de veldtochten van de barbaren. Zij zijn niet allen in dezelfde plaats besloten. Zij dienen als versiering voor meerdere steden, hoewel zij niet gescheiden zijn, en zij altijd verenigd zijn, wat een wonder! De relieken van de 40 martelaars worden op verschillende plaatsen gevonden. Scheid ze, verzamel ze, u zult altijd hetzelfde aantal hebben.

Mijn broeders, het is een genade die God ons verleent, en die altijd blijft bestaan. Wij zijn onder de bescherming van de martelaars. Hun vergadering is als een triomferend leger, het is een koor, bestemd om God lofzangen te zingen. U hebt geen moeite gespaard om een heilige te vinden die uw voorspraak bij God zou willen zijn, en ziehier: 40 die eenstemmig voor u bidden. Als er twee of drie vergaderd zijn in de naam van de Heere, dan is Hij in het midden van hen, Matt. 18:20, kan men twijfelen of Hij aanwezig is als er 40 samen zijn? De verdrukten moeten hun toevlucht tot hen nemen, net zo goed als diegenen die in voorspoed zijn. De eersten om van hun kwaden verlost te worden, en opdat het geluk van de anderen voor altijd zal duren. Zij luisteren naar de gebeden van een vrouw, die hun haar kinderen aanbeveelt, die hun de terugkeer of de gezondheid van haar man vraagt.

Laten wij onze gebeden vermengen met die van de heilige martelaars. Dat de jonge mannen die navolgen, dat de vaders wensen vergelijkbare kinderen te hebben, dat de moeders als model deze deugdzame moeder van één van de heilige martelaars nemen, die hen halfdood zag, en opmerkte dat de beulen haar zoon niet in het vuur wierpen, die robuuster was dan de anderen, uit hoop dat hij misschien van gedachten zou veranderen. Zij pakte hem onder zijn armen en plaatste hem op de wagen die de lichamen van de heiligen naar de houtstapel voerde. Zij hield zich er niet mee bezig om onwaardige tranen te vergieten, of om lichtzinnige en klagende toespraken te houden. Zij deed niets wat de moeder van een martelaar zou kunnen onteren. Voleindig uw strijd met de anderen, mijn zoon, zei zij hem, verlaat uw rang niet, doe niet voor hen onder in moed. O fortuinlijke moeder! O gezegend uitspruitsel van een goede wortel. Deze edelmoedige moeder liet wel zien dat zij net zoveel zorg had om haar zoon aan te zetten tot vroomheid, als zij had om hem te voeden met haar melk. De duivel, die deze wonderlijken zag, trok zich geheel beschaamd terug, hij kende de zwakheid van de natuur, maar de martelaars triomfeerden daarover door hun deugd. Een vreselijke nacht, het geweld van de winden, een bittere en bijtende kou, de naaktheid, de gestrengheid van het klimaat, niets was in staat om hen bevreesd te maken.

O ontembaar leger! Heilige beschermers van het menselijk geslacht, neemt deel aan onze moeiten, dient ons als voorspraak bij God, biedt Hem onze wensen en onze gebeden aan. U bent als de sterren van de wereld, en de versiering van de Kerk. Ik durf te zeggen dat de hemel u van de aarde heeft verheven, men heeft u de poorten van het paradijs geopend. U bent een schouwspel geworden, de bewondering van Engelen, patriarchen, profeten en van alle heiligen waardig. Dat van jonge mannen, die in de bloei van hun leeftijd God verkiezen boven alles wat hen het kostbaarste is in de wereld, die het tijdelijk leven hebben veracht, en hun lichamen opgeofferd hebben aan de heerlijkheid van de Heere. Zij hebben diegenen opgericht die gevallen waren, zij hebben de anderen verzekerd die wankelden, zij hebben de vurigheid van de gelovigen verdubbeld, en terwijl zij een beroemde banier voor de vroomheid oprichtten hebben zij allen de kroon der gerechtigheid weggedragen, door de genade van onze Heere Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid en de heerschappij toekomen tot in de eeuwige eeuwen.


Vertaald uit het Frans, uit: Sermons de S. Basile le Grand, archevêque de Césarée en Cappadoce, Paris, 1691.


  • 1
    Namelijk door bereid zijn om martelingen te ondergaan. Want, zoals Cyprianus zegt: God verlangt niet naar ons bloed, maar Hij vraagt geloof.
  • 2
    Of: verlangen, streven.
  • 3
    Namelijk dat alle martelaars, behalve de afvallige, een kroon van de Engelen ontvingen.
  • 4
    Hoewel Basilius terecht de moed en nagedachtenis van de martelaars prijst, kan hij niet uit de Schriften bewijzen dat de heiligen voor ons bidden. Elia vroeg aan Elisa wat hij voor hem kon doen, voordat hij heen zou gaan, 2 Kon. 2:9, en Paulus twijfelde wat hij zou verkiezen: leven of sterven, omdat het nuttig was voor de kerk dat hij op aarde bleef, Fil. 1:24. Alleen Jezus is na Zijn sterven de voorspraak bij de Vader, zoals de Apostel Johannes schrijft, 1 Joh. 2:1 en Hij getuigt zelf: zo gij iets begeren zult (namelijk: nadat Ik opgevaren ben) in Mijn naam, Ik zal het doen, Joh. 14:13. Daarom schrijft de Apostel ook dat Hij allen volkomen kan zaligmaken die door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te bidden, Hebr. 7:25.

Door Basilius

Basilius (328 – 379) was vanaf het jaar 370 tot aan zijn dood bisschop van Caesarea. Voordat hij bisschop werd leide hij een ascetisch leven, op basis hiervan stelde hij leefregels op. Als bisschop staat hij bekend als vurig bestrijder van de Arianen, en liefhebber en verzorger van de armen. Samen met zijn broer Gregorius van Nyssa en zijn beste vriend Gregorius van Nazianze vormt hij de Cappadocische vaders.