Het verbannen van Ismaël als een kind uit het huis van zijn vader, met alleen zijn moeder en een fles water lijkt erg wreed.
In tegendeel, het toont Abrahams deugd. Hij gehoorzaamde Sara niet, toen zij hem vertelde om ‘de dienstmaagd en haar zoon uit te werpen’, Gen. 21:10, maar toen God het bevel gaf, voerde hij dat woord direct uit, ondanks zijn voorliefde voor Ismaël. Waarlijk, toen God beloofde dat Sara een kind zou hebben, zei hij: ‘moge Ismaël hier leven voor Uw aangezicht’, Gen. 17:18. Toch, hoewel hij het kind lief had, deed hij wat de HEERE gebood. Nu, dit is hoe hij zijn vertrouwen in de Goddelijke beloften uitdrukte: hij zond het kind weg zonder dienstknechten, dienstmaagden, goud of zilver, maar met slechts een paar broden, een fles water, en zijn moeder, want hij wist dat hij de belofte kon vertrouwen van diegene die hem dit bevel opgelegd had.
God had beloofd een machtig volk van Ismaël te maken, een volk wat Hij Zijn zorg waardig achtte, Gen. 17:20, en Hij deed precies dat. Zodra het kind, in zijn verlangen om te drinken, in tranen uitbarstte, toonde een door God gezonden Engel hem een bron vol drinkwater, Gen. 21:17. Nu, het bewijs bevestigt dat Hij hem ook een groot aantal nakomelingen gaf: de woestijn is vol met zijn nageslacht vanaf de grenzen van Egypte tot aan Babel.
Merk op hoe Abrahams plaatsnamen zijn vroomheid tonen. Nadat hij een veld geplant heeft aan de bron van de eed noemde hij de plaats de Eeuwige God, Gen. 21:33.
Vertaald uit het Engels, uit: The Questions on the Octateuch, Washington 2007.
