1. Kleine geesten kunnen grote thema’s niet begrijpen, maar terwijl zij zich verder wagen dan hun kracht toestaat, falen zij in hun poging, en hoe groter het onderwerp is, hoe meer diegene overweldigd wordt, die geen woorden kan vinden om haar grootheid te ontvouwen. Nepotianus die mijne was, en uwe, en onze, of liever die van Christus was, en vanwege Christus des te meer de onze, heeft ons, zijn ouders, verlaten, zodat wij overmand zijn door pijn en smart en overwonnen door een ondragelijk verdriet. Wij veronderstelden dat hij onze opvolger zou zijn, maar nu is zijn lichaam alles dat van ons is. Voor wie zal mijn intellect nu arbeiden? Wie zullen mijn arme brieven verlangen te behagen? Waar is hij, die mij aandreef tot mijn werk, wiens stemgeluid zoeter was dan een zwanenzang1Hieronymus verwijst hier naar het in de oudheid bekende verhaal dat zwanen voordat zij sterven nog eens op hun mooist zingen.? Mijn verstand is verdwaasd, mijn hand beeft, een mist bedekt mijn ogen, stottering overwint mijn tong. Wat mijn woorden ook zijn, ze lijken net zo goed niet uitgesproken te kunnen worden, aangezien hij ze niet langer hoort. Zelfs mijn pen lijkt zijn verlies te voelen en mijn wastablet lijkt verdwaasd en verdrietig, de ƩƩn is bedekt met roest, de ander met dofheid. Zo vaak als ik mijzelf in woorden probeer uit te drukken, en de bloemen van deze lofzang op zijn graf te strooien, vullen mijn ogen zich met tranen, mijn smart keert terug, en ik kan aan niets anders denken dan aan zijn dood. Het was een gewoonte in vroeger dagen, dat kinderen publiekelijk de lof verkondigden over de dode lichamen van hun ouders (zoals toen droevige gezangen gezongen werden), om tranen aan de ogen te onttrekken en zuchten uit de borst van degenen die hen hoorden. Maar zie, in ons geval is de orde van de dingen veranderd, om ons deze slag toe te dienen heeft de natuur haar rechten verloren. Want het respect wat de jonge man aan zijn ouders betaald zou moeten hebben, betalen wij, zijn ouders, aan hem.

2. Wat zal ik dan doen? Zal ik mijn tranen aan de uwe toevoegen? De Apostel verbiedt het mij, want hij spreekt over dode Christenen als over degenen die slapen, 1 Thess. 4:13. Zo zegt ook de Heere in het Evangelie: het meisje is niet dood, maar slaapt, Mark. 5:39, en over Lazarus, die uit de dood opgewekt werd, wordt ook gezegd dat hij sliep, Joh. 11:11. Nee, ik zal blij zijn en mij verheugen dat hij spoedig werd weggenomen, opdat de verdorvenheid zijn verstand niet zou veranderen, Wijs. 4:11,want zijn ziel behaagde de Heere, Wijs. 4:14. Maar hoewel ik er niet graag aan toegeef en mijn gevoelens bestrijd: tranen lopen over mijn wangen, en ondanks alle deugdelijke onderwijzingen en de hoop van de opstanding verplettert een stroom van verdriet mijn al te toegeeflijk verstand. O dood, die broeders scheidt, die samen verbonden waren in liefde, hoe wreed, hoe genadeloos zijt gij om ze zo uiteen te scheuren! De HEERE heeft een brandende wind verwekt, die opkwam uit de wildernis, die uw aderen uitgedroogd heeft, en Hij heeft uw bron woest gemaakt, Hos. 13:15. Gij hebt onze Jona ingeslikt, maar zelfs in uw maag leefde Hij nog. Gij droeg Hem als een dode, opdat de storm van de wereld gestild zou worden, en ons Nineve behouden zou worden door Zijn prediking. Hij, ja, Hij overwon u, Hij sloeg u, die vluchtende profeet die Zijn huis verliet, Zijn erfenis opgaf, Jer. 12:7, en Zijn dierbaar leven overgaf in de hand van diegenen die dat zochten. Hij was het die u vanouds bedreigde in Hosea: o dood, Ik zal uw plaag zijn, o graf, Ik zal uw vernietiging zijn, Hos. 13:14. Door Zijn dood zijt gij dood, door Zijn dood leven wij. Gij hebt verslonden en gij zijt verslonden. Terwijl gij geslagen werd met een verlangen naar het lichaam wat Hij aangenomen had, en terwijl uw hebzuchtige kaken dat als een prooi beschouwden, zijn uw ingewanden verscheurd met een kromme haak.

3. Aan U, o Zaligmaker Christus, bieden wij, Uw schepselen, dank, omdat Gij, toen Gij geslagen werd, onze machtige vijand versloeg. Was er voor Uw komst enig wezen ellendiger dan de mens, die ineenkromp bij het angstaanjagende vooruitzicht van de eeuwige dood, en die het leven slechts ontving zodat hij zou vergaan? Want de dood regeerde van Adam tot Mozes, zelfs over diegenen die niet gezondigd hadden naar de gelijkheid van Adams overtreding, Rom. 5:14. Als Abraham, Izaak en Jacob in de hel zijn, wie kan dan in het koninkrijk der hemelen zijn? Als Uw vrienden, zelfs diegenen die niet zelf gezondigd hadden, toch vanwege de zonden van een ander, schuldig stonden aan de straf van de overtredende Adam, wat moeten wij dan denken over diegenen die in hun harten gezegd hebben: er is geen God, Psalm 14:1? Die verdorven en afschuwelijk zijn in hun eigen wil, en over wie gezegd is: zij zijn van de weg afgedwaald, zij zijn nutteloos geworden, er is niemand die goed doet, ja niet ƩƩn, Rom. 3:12. Zelfs als Lazarus gezien wordt in Abrahams schoot en in een plaats van verversing, toch kunnen de lagere regionen niet vergeleken worden met het koninkrijk der hemelen. Voor Christus’ komst is Abraham in de lagere regionen, na Christus’ komst is de rover in het paradijs. En daarom zijn bij Zijn opstanding veel lichamen van de heiligen, die sliepen, opgestaan, en werden gezien in het hemelse Jeruzalem, Matt. 27:52, 32. Toen werd de uitspraak vervuld: ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de doden, en Christus zal u licht geven, Efe. 5:14. Johannes de doper roept in de woestijn: bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij, Matt. 3:2. Want vanaf de dagen van Johannes de doper lijdt het koninkrijk der hemelen geweld, en de gewelddadigen nemen het door geweld, Matt. 11:12. Het vlammende zwaard dat de weg naar het paradijs bewaakt, en de Cherubim die gestationeerd zijn bij haar deuren, Gen. 3:24, zijn insgelijks geblust en losgelaten door het bloed van Christus. Het is niet verbazend dat dit aan ons beloofd zou worden in de opstanding, want zovelen als er van ons in het vlees leven, leven niet naar het vlees, 2 Kor. 10:3, wij hebben onze burgerschap in de hemelen, Fil. 3:20, en terwijl wij nog hier op aarde zijn wordt ons verteld dat het koninkrijk der hemelen in ons is, Luk. 17:21.

4. Bovendien was God voor de opstanding van Christus alleen bekend in Juda, en Zijn naam was alleen in IsraĆ«l groot, Psalm 76:2. En zij die Hem kenden werden ondanks hun kennis naar de hel gesleept. Waar waren de inwoners van de wereld in die dagen: van India tot Engeland, van het bevroren gebied in het noorden tot de brandende hitte van de Atlantische oceaan? Waar waren de ontelbare volken van de wereld? Waar de grote massa’s, verschillend in taal, verschillend in kleding en wapens? Zij waren verpletterd als vissen en sprinkhanen, als vliegen en muggen. Want zonder de kennis van zijn Schepper is ieder mens slechts een beest. Maar nu verkondingen de stemmen en de geschriften van alle volken het lijden en de opstanding van Christus. Ik zeg niets over de Joden, de Grieken en de Romeinen, volken die de Heere aan Zijn geloof gewijd heeft, door de titel die op Zijn kruis geschreven was, Luk. 23:38. De onsterfelijkheid van de ziel en haar voortbestaan na de ontbinding van het lichaam (waarheden waar Pythagoras over droomde, die Democritus weigerde te geloven, en die Socrates in de gevangenis bediscussieerde om zichzelf te troosten voor het vonnis dat over hem was uitgesproken) zijn nu gebruikelijke thema’s van de IndiĆ«r en de Pers, van de Goth en de Egyptenaar. De trotse Bessi2Een wilde stam uit ThraciĆ«, die volgens Plinius slechts leefden van moord en brand. en de menigte van in huiden gehulde wilden, die de gewoonte hadden om mensenoffers te brengen als eer voor de doden, zijn uit hun harde dissonantie gebroken, in de zoete muziek van het kruis, en Christus is de enige roep van de hele wereld.

5. Wat kunnen wij doen, mijn ziel? Waarheen moeten wij ons wenden? Wat moeten wij eerst opnemen? Wat moeten wij voorbijgaan? Hebt u de voorschriften van de retorici vergeten? Bent u zo verstrooid door verdriet, zo overweldigd door tranen, zo gehinderd door snikken, dat u elke logische volgorde vergeten bent? Waar zijn de studies die u vanaf uw kindertijd gevolgd hebt? Waar is de uitdrukking van Anaxagoras en Telamon (die u altijd aanbevolen hebt): ik wist zelf dat ik een sterveling verkregen had3Dat zouden zij gezegd hebben, toen zij hoorden over de dood van hun zoons. Om zo aan te geven dat zij niet verbaasd waren dat hun zoons gestorven waren, maar dat zij er al aan gedacht hadden dat dit zou kunnen gebeuren.? Ik heb de boeken van Crantor gelezen, die hij schreef om zijn verdriet te verzachten, die Cicero geĆÆmiteerd heeft. Ik heb de vertroostende geschriften van Plato, Diogenes, Clitomachus, Carneades, Posidonius gelezen, die op verschillende momenten door een boek of brief het verdriet van verschillende personen probeerden te verminderen. Dus, zou mijn eigen verstand verdrogen, dan zou het opnieuw bevochtigd kunnen worden uit de fonteinen die zij geopend hebben. Zij stellen ons ontelbare voorbeelden voor ogen, en in het bijzonder die van Pericles en van Socrates’ pupil Xenofon. De eerste van hen deed, nadat hij zijn twee zonen verloren had een bloemenkrans om en hield een toespraak, terwijl over de laatste gezegd wordt dat hij aan het offeren was toen hij hoorde dat zijn zoon in de strijd gesneuveld was, en dat hij toen zijn bloemenkrans aflegde, en, nadat hij vernomen had dat zijn zoon dapper gevochten had, weer opnieuw op zijn hoofd plaatste. Wat zal ik zeggen over deze Romeinse generaals, van wie de heldendeugden schitteren als sterren op de pagina’s van de Latijnse geschiedenis? Pulvillus4Horatius Pulvillus mocht het Capitool wijden in het jaar 507 voor Christus. Toen hij tijdens het wijdden hoorde dat zijn zoon gestorven was, liet hij zich daar niet door afleiden, maar hij ging verder met de ceremonie. was het Capitool aan het inwijden toen hij het nieuws ontving van de plotselinge dood van zijn zoon, hij beval dat de begrafenis zonder hem zou plaatsvinden. Lucius Paulus5Lucius Paulus veroverde MacedoniĆ« en vierde zijn triomf te Rome in het jaar 167 voor Christus. hield een triomfantelijke intocht in de stad, in de week tussen de begrafenissen van twee van zijn zonen. Ik ga de kloekmoedigheid van  een Maximus, een Cato, een Gallus, een Piso, een Brutus, de Scaevolus, een Metellus, een Scaurus, een Martius, een Crassus en een Marcelluis voorbij, mannen die evenveel kracht toonden in verdriet en oorlog, en van wie Cicero de verliezen voorgesteld heeft in zijn boek ā€˜over vertroosting’6Cicero had zijn boek ā€˜De consolatione’ geschreven om zich te troosten over de dood van zijn dochter, zoals hij schrijft in zijn ā€˜Gesprekken in Tusculum’. Van dit boek zijn echter slechts enkele fragmenten bewaard.. Ik ga ze voorbij, opdat het niet zou lijken dat ik de woorden en het verdriet van anderen verkoos boven dat van mijzelf. Toch kunnen deze voorbeelden voldoende zijn om ons aan te zetten tot zelfverloochening, als het ons geloof niet lukt de kracht van het ongeloof te overwinnen.

6. Laat mij dan tot mijn eigenlijke onderwerp komen. Ik zal niet op mijn borst slaan met Jacob en met David, om het sterven van hun zonen onder de wet, maar ik zal ze met Christus opgewekt ontvangen in het Evangelie. De rouw van de Jood is de vreugde van de Christen. Het wenen kan een nacht duren, maar vreugde komt in de morgen, Psalm 30:6. De nacht is bijna voorbij, de dag is nabij, Rom. 13:12. Dus als Mozes sterft, dan wordt een rouw gehouden voor hem, Deut. 34:8, maar als Jozua begraven wordt, dan vindt dat zonder tranen of rouwplechtigheid plaats, Joz. 24:30. Alles wat uit de Schrift ontleend kan worden over het onderwerp van treuren, heb ik kort voorgesteld in de troostbrief die ik aan Paula te Rome schreef7Hieronymus schreef deze brief om haar te troosten over de dood van haar dochter Blesille.. Nu moet ik een ander pad nemen, om hetzelfde doel te bereiken. Anders zal het er op lijken dat ik opnieuw over een reeds betreden pad loop, waarin de voetstappen reeds uitgesleten zijn.

7. Wij weten waarlijk dat onze Nepotianus met Christus is en dat hij is toegetreden tot de koren van de heiligen. Waar hij hier met ons op aarde van verre naar greep en waar hij naar zocht, als wat in zijn oordeel het beste was, ziet hij daar dichtbij, zodat hij kan zeggen: zoals wij gehoord hebben, zo hebben wij gezien in de stad van de HEERE der heirscharen, in de stad van onze God, Psalm 48:9. Toch kunnen wij het gevoel van zijn afwezigheid niet verdragen, en wij rouwen, zo niet voor hem, toch voor onszelf. Hoe groter het geluk is wat hij geniet, hoe dieper het verdriet is, waarin het verlies van zo’n grote zegen ons stort8Merk op het verband wat Hieronymus stelt tussen de grootte van Nepotianus’ geluk, en de grootte van het gemis vanwege zijn Godvruchtig leven.. De zusters van Lazarus konden het niet helpen dat zij om hem moesten wenen, hoewel ze wisten dat hij weer zou opstaan. En de Zaligmaker zelf (om te tonen dat hij waar menselijk gevoel had) rouwde over degene die Hij zou opwekken, Joh. 11:35. Ook Zijn Apostel, hoewel hij zegt: ik verlang om heen te gaan en met Christus te zijn, Fil. 1:23, en elders: voor mij is leven Christus en sterven is winst, Fil. 1:21, dankt hij toch God dat Epafroditus (die ziek geweest is tot dichtbij de dood) teruggegeven was aan hem, zodat hij niet smart op smart zou hebben, Fil. 2:27. Woorden die niet ingegeven waren door de vrees die uit ongeloof voortkomt, maar door het gepassioneerde verdriet dat voortkomt uit echte genegenheid. Hoe veel meer moet u, die zowel oom als bisschop van Nepotianus was (dat is: een vader zowel in het vlees als in de geest) het verlies bewenen van zo’n dierbare, alsof uw hart aan u ontrukt werd. Stel een limiet, zo vraag ik u, aan uw smart, en herinner het gezegde: in niets overmatig9Een spreuk van Delphi, een uitspraak toegeschreven aan Solon, ƩƩn van de zeven wijzen van Griekenland, die aangeeft dat men in alle dingen maat moet houden.. Verbind uw wond voor een poosje, en luister naar de lof van iemand in wiens deugd u altijd verheugd bent geweest. Betreur niet dat u zo’n voorbeeld verloren hebt, verheug u liever dat hij eens de uwe geweest is. Zoals mensen op een kleine wastablet de samenstelling van de aarde tekenen, zo kunt u zijn deugden zien op deze kleine rol van mij, als zij niet volledig afgebeeld zijn, dan toch geschetst op hoofdlijnen. Ik smeek u dat u de moeite hiervoor neemt.

8. Het advies van retorici in zulke gevallen is dat je eerst de verre voorouders opzoekt van de persoon die geprezen zal worden, en hun daden vertelt, en zo stapsgewijs tot je held komt, om hem zo beroemder te maken door de deugden van zijn voorvaderen, en om te tonen dat hij ofwel een waardige opvolger is van goede mensen, of dat hij luister verleend heeft aan een geslacht wat in zichzelf duister was. Maar aangezien het mijn plicht is om de lof van de ziel te zingen, zal ik niet lang stilstaan bij de vleselijke voordelen, die Nepotianus van zijnentwege altijd veracht heeft. Evenmin zal ik roemen over zijn familie, dat is: over de goede punten die niet hem toebehoren, maar anderen, want zelfs deze heilige mannen Abraham en Izaak hadden de zondaren Ismaƫl en Ezau als zonen. En anderzijds was Jeftha, die door de Apostel geteld werd op de lijst van de rechtvaardigen, Hebr. 11:32, de zoon van een hoer, Rich. 11:1. Er is gezegd: de ziel die zondigt, die zal sterven, Ez. 18:4. Daarom zal de ziel die niet gezondigd heeft leven. Noch de deugden, noch de zonden van ouders worden aan hun kinderen toegerekend. God rekent ons slechts vanaf het moment dat wij opnieuw geboren zijn in Christus. Paulus, de vervolger van de Kerk, die in de morgen de verscheurende wolf van Benjamin is, Gen. 49:27, gaf in de avond voedsel, dat is: hij gaf zichzelf over aan het schaap Ananias, Hand. 9:17. Laten wij ook onze Nepotianus houden voor een huilende baby en een niet onderwezen kind, wat ons op ƩƩn moment pasgeboren werd uit de wateren van de Jordaan.

9. Een ander zou misschien beschrijven hoe u voor zijn zaligheid het oosten en de woestijn verliet, en hoe u mij, uw dierbaarste vriend vertrooste, door hoop te koesteren op een terugkeer: en dit alles zodat u, indien mogelijk, zowel uw zuster zou mogen behouden, toen een weduwe met ƩƩn klein kind, of, als zij uw raad zou verwerpen, in elk geval uw zoete kleine neef. Over hem sprak ik eens de profetische woorden: al klampt uw kleine neefje zich aan uw nek vast. Een ander, zeg ik, zou vertellen hoe Nepotianus’ huid geschaafd werd door een zak, onder zijn uniform en zijn schitterende witte linnen, terwijl hij nog in dienst van het hof was.  Hoe zijn lippen bleek waren door vasten, terwijl hij voor de machten van deze wereld stond, hoe hij al een andere meester diende in het uniform van zijn vorige meester, en hoe hij de zwaardriem alleen droeg, zodat hij weduwen en wezen zou helpen, de verdrukten en de ongelukkigen. Wat mij betreft, ik houd er niet van als mensen de complete toewijding van zichzelf aan God uitstellen. Als ik over de centurio Cornelius lees dat hij een rechtvaardig man was, dan hoor ik onmiddellijk over zijn doop, Hand. 10.

10. Toch kunnen we deze dingen goedkeuren, als de omhullende doeken van een jong geloof. Hij die onder een vreemde banier een loyale soldaat geweest is, zal zeker de lauwerkrans verdienen als hij zijn eigen koning gaat dienen.  Toen Nepotianus zijn wapenriem aflegde en zijn kleed veranderde, toen gaf hij al het loon wat hij ontvangen had aan de armen. Want hij had deze woorden gelezen: als gij volmaakt wilt zijn, verkoop alles wat gij hebt, en geef het aan de armen, en volg Mij, Matt. 19:21, en opnieuw: gij kunt geen twee heren dienen: God en Mammon, Matt. 6:24. Hij hield niets voor zichzelf dan een gewone tuniek en mantel om zichzelf te bedekken en de kou buiten te houden. Gemaakt naar de mode van zijn provincie was zijn kleding niet opmerkelijk: qua elegantie, noch qua vuilheid. Hij brandde dagelijks van verlangen om naar de kloosters in Egypte te reizen, of om de gemeenschappen van MesopotamiĆ« te bezoeken, of om tenminste een eenzaam leven te leiden op de Dalmatische eilanden, alleen van het vaste land gescheiden door de straat van Altinum. Maar hij had het hart niet om zijn bisschoppelijke oom te verzaken, in wie hij een voorbeeld van veel deugden aanschouwde, en van wie hij lessen kon leren zonder ver weg te gaan. In ƩƩn en dezelfde persoon vond hij zowel een monnik om na te volgen, als een bisschop om te eren. Wat zo vaak gebeurde, gebeurde hier niet. De voortdurende intimiteit maakte hem niet vrijer in de omgang, en de vrijheid in de omgang veroorzaakte niet dat hij hem minder eerde. Hij eerde hem als vader, en bewonderde hem elke dag voor enige nieuwe deugd. Om kort te zijn: hij werd geestelijke, en nadat hij de gebruikelijke stadia doorlopen had werd hij tot priester gewijd. Goede Jezus! Hoe zuchtte en kreunde hij! Hoe vastte hij en ontvluchtte de ogen van allen! Voor de eerste en enige keer was hij boos op zijn oom, en klaagde dat de last die op hem gelegd was, te zwaar was voor hem, en dat zijn jeugd hem ongeschikt maakte voor het priesterschap. Maar hoe meer hij daartegen worstelde, hoe meer hij de harten van allen tot zich trok. Zijn weigering bewees slechts dat hij het ambt waardig was, waarvoor hij aarzelde om dat aan te nemen, en slechts zoveel te meer waardig, omdat hij zichzelf onwaardig verklaarde. Wij hebben ook onze Timotheüs in onze dagen, wij hebben ook die wijsheid gezien die zo goed is als grijze haren, Wijs. 4:9. Onze Mozes heeft een oudste verkozen, van wie hij wist dat hij inderdaad een oudste zou zijn. Nepotianus zag de staat van geestelijke minder als een eer dan als een last. Hij maakte er zijn eerste zorg van om jaloezie te stillen door nederigheid, en zijn tweede om geen reden te geven voor ergernis, zodat diegenen die zijn jeugd zouden aanvallen, zijn matigheid zouden bewonderen. Hij hielp de armen, bezocht de zieken, spoorde de mensen aan tot gastvrijheid, trooste hen men zachte woorden, verheugde zich met degenen die verheugd waren, en weende met degenen die weenden, Rom. 12:15. Hij was een staf voor de blinden, voedsel voor de hongerigen, hoop voor de neerslachtigen, troost voor de rouwenden. Elke afzonderlijke deugd schitterde zo duidelijk in hem alsof hij geen andere bezat. Onder zijn mede-ouderlingen was hij, hoewel hij altijd de eerste was in het werk, altijd tevreden met de laatste plaats. Al het goede wat hij deed, schreef hij toe aan zijn oom, maar als het resultaat niet overeenkwam met zijn verwachtingen, zou hij zeggen dat zijn oom daar niets van wist, dat het zijn eigen fout was. In het publiek erkende hij hem als een bisschop, thuis zag hij naar hem op als naar een vader. De ernst van zijn gesteldheid werd verzacht door een blijmoedige uitdrukking. Maar terwijl zijn lachen vreugdevol was, was het nooit luid. Christus’ maagden en weduwen eerde hij als moeders en vermaande hen als zusters met alle zuiverheid, 1 Tim. 5:2. Als hij terug thuis kwam, dan was hij gewoon om de geestelijke buiten te laten, en om zichzelf over te geven aan de harde regel van de monnik. Frequent in smeken en waakzaam in het gebed zou hij zijn tranen niet aan een mens aanbieden, maar aan God.  Zijn vasten reguleerde hij (zoals een menner de snelheid van zijn paarden), in proportie met de vermoeidheid of kracht van zijn lichaam. Als hij aan de tafel van zijn oom zat, dan zou hij alles eten wat hem voorgezet werd, om bijgeloof te voorkomen en toch zelfbeheersing te bewaren. In gesprekken bij vermaken was het zijn gewoonte om een onderwerp uit de Schrift voor te stellen, om bescheiden te luisteren, om bedeesd te antwoorden, om het goede te ondersteunen, om het verkeerde te weerleggen, maar allebei zonder bitterheid: om zijn tegenstander liever te onderwijzen, dan om hem te overwinnen. Zo groot was de ongekunstelde nederigheid die zijn jeugd versierde, dat hij vrijuit zou belijden uit welke bronnen zijn verschillende argumenten afkomstig waren, en op die manier werd hij, terwijl hij de reputatie van geleerdheid afwees, voor de geleerdste gehouden. Dit, zou hij zeggen, is de mening van Tertullianus, dit van Cyprianus, dit van Lactantius, dit van Hilarius, op deze wijze spreekt Minucius Felix, zo Victorinus, op deze manier Arnobius. Ook mij haalde hij soms aan, omdat hij mij liefhad vanwege mijn nauwe banden met zijn oom. Inderdaad, door voortdurend lezen en lang voortgezette overdenking had hij van zijn borst een bibliotheek van Christus gemaakt.

11. Hoe vaak spoorde hij me in overzeese brieven aan om iets aan  hem te schrijven! Hoe vaak herinnerde hij mij aan de man in het Evangelie, die bij nacht hulp zocht, Luk. 11:5, en aan de weduwe, die de wrede rechter lastigviel, Luk. 18:5! En als ik zijn verzoek stilletjes negeerde, en de verzoeker liet blozen door mijn blozen om te antwoorden, dan zette hij zijn oom in om zijn wens af te dwingen, want hij wist wel dat hij er eerder om zou vragen als de zegen voor een ander was, en dat hij het eerder zou verkrijgen, omdat ik respect had voor zijn bisschoppelijk ambt. Dus deed ik wat hij wenste, en in een korte essay wijdde ik onze wederzijdse vriendschap aan de eeuwigdurende gedachtenis. Bij het ontvangen hiervan beroemde Nepotianus zich dat hij rijker was dan Kroesus, en grotere schatten had dan Darius. Hij hield het in zijn handen, verslond het met zijn ogen, bewaarde het in zijn boezem, herhaalde het met zijn lippen. En vaak, als hij het op zijn bank uitrolde, viel hij in slaap, met de gekoesterde bladeren op zijn borst. Als een vreemde kwam of een vriend dan verheugde het hem, om hun mijn getuigenis over hem te laten weten. De gebreken van mijn kleine boek herstelde hij door zorgvuldige interpunctie, en hij varieerde de nadruk, zodat het altijd leek dat hij degene was die behaagde of mishaagde als het luid gelezen werd, en niet ik. Waar kwam zo’n ijver anders vandaan, als het niet van de liefde tot God kwam? Waar kwam zo’n onvermoeide studie van Christus’ wet vandaan, als het niet uit een verlangen kwam naar diegene die haar gegeven had? Laat anderen munt bij munt voegen tot hun beurzen propvol zijn, laat anderen zichzelf vernederen om te teren op getrouwde vrouwen, laat ze als monniken rijker zijn dan ze als mannen van de wereld waren, laat ze een schat bezitten in de dienst van een arme Christus zoals ze nooit gehad hebben in de dienst van een rijke duivel, laat de kerk bedroefd worden door de rijkdom van mensen die in de wereld bedelaars waren: onze Nepotianus versmaadt goud en bedelt alleen om geschreven boeken. Maar terwijl hij zichzelf in het vlees veracht, en hij schitterender dan ooit voort wandelt in zijn vlees, zoekt hij ondertussen alles wat de kerk zou kunnen versieren.

12. In vergelijking met wat hieraan voorafging zou wat ik nu ga zeggen onbeduidend kunnen lijken, maar zelfs in kleinigheden openbaart dezelfde geest zich. Want zoals wij de Schepper niet alleen beminnen als de vormer van hemel en aarde, van zon en oceaan, van olifanten, kamelen, paarden, ossen, luipaarden, beren en leeuwen, maar ook als de maker van de allerkleinste schepselen: mieren, muggen, vliegen, wormen en soortgelijke, waarvan wij de vormen beter kennen dan de namen, en wij in alles insgelijks dezelfde creatieve vaardigheid vereren, zo toont het verstand wat aan Christus gegeven is dezelfde eerlijkheid in dingen van weinig als van veel belang, waar het weet dat het rekenschap moet geven van elk ijdel woord, Matt. 12:36. Nepotianus nam de moeite om het altaar helder te houden, de kerkmuren vrij van roet, en de bestrating schoongeveegd. Hij zag toe dat de deurwachter voortdurend op zijn post was, dat de scharnieren op hun plaats waren, het heiligdom schoon, en de vaten schitterend. De zorgvuldige verering die hij toonde voor elke ceremonie liet hem geen plicht verwaarlozen: klein noch groot. Waar u hem ook zocht in de kerk, u vond hem daar.

In Quintus Fabius beminde de oudheid een edelman en de auteur van een geschiedenis van Rome, toch gaven zijn schilderijen hem meer eer dan zijn schriften. Onze eigen Bezaleƫl, Ex. 31:2, en ook Hiram, de zoon van een Tyrische vrouw, worden in de Schrift beschreven als vervuld met wijsheid en de Geest van God omdat zij het houtsnijwerk vormden, de ƩƩn dat van de tabernakel, de ander dat van de tempel. Want zoals het met vruchtbare landbouwgronden is en rijke landerijen om te ploegen, die soms een overtollige groei geven van stengels en aren, zo is het met onderscheiden talenten en een verstand wat met deugd gevuld is. Zij zullen zeker overstromen in elegante en gevarieerde prestaties. Zo horen wij onder de Grieken over een filosoof, die er gewoonlijk op roemde dat alles was hij droeg, van zijn mantel tot aan zijn ring, door hemzelf gemaakt was. Wij mogen dezelfde lofprijzing op onze vriend toepassen, want hij versierde zowel de basilieken van de kerk en de hallen van de martelaren met tekeningen van bloemen, bladeren en wijnranken, zodat alles wat in de kerk sierlijk was, of het nu zo was door haar positie of door haar verschijning, getuigenis gaf van de arbeid en ijver van de ouderling die daarover gesteld was.

13. Ga door gezegende in uw goedheid! Wat voor soort einde zouden wij verwachten na zo’n begin! Ach, ongelukkige plicht van sterfelijke mensen, en ijdelheid van al het leven wat niet in Christus geleefd wordt10Hieronymus doelt hier op het natuurlijke leven, omdat dit ophoudt, maar niet op het geestelijk leven waarover de Apostel spreekt in Gal. 2. Daarom verbindt hij de plicht van een sterfelijk mens met een klacht over de ijdelheid van al het leven wat buiten Christus geleefd wordt, dat houdt namelijk op. Maar het leven wat in Christus geleefd wordt houdt niet op, maar gaat voort in een andere vorm.! Waarom, o mijn woorden, deinst u terug? Waarom schuifelt u en draait u om? Ik vrees om aan het einde te komen, alsof ik zijn dood kon uitstellen, of zijn leven langer maken. Alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid van de mens als de bloem van gras, 1 Petr. 1:24. Waar nu zijn dat schone aangezicht en die waardige figuur, waarmee zijn ziel bekleed was als met een mooi kledingstuk? De lelie begon te verwelken, helaas! Toen de zuidenwind blies, en het paarse violet langzaam vervaagde tot bleekheid. Toch, terwijl hij brandde van koorts, en terwijl het vuur van de ziekte de fontein van zijn aderen uitdroogde, hijgend en moe, probeerde hij nog steeds zijn treurende oom te troosten. Zijn gelaat straalde van blijdschap, en terwijl allen rond hem weenden, lachte hij, en hij alleen. Hij slingerde zijn mantel opzij, zag wat anderen faalden te zien, en probeerde zelfs op te staan, zodat hij nieuwkomers kon verwelkomen. U zou gedacht hebben dat hij aan een reis zou beginnen, in plaats van te sterven, en dat hij in plaats van al zijn vrienden achter te laten, hij slechts van sommige vrienden naar anderen zou overgaan. Tranen rollen over mijn wangen, en hoezeer ik mijn geest ook staal, ik kan het verdriet dat ik voel niet verbergen. Wie kon veronderstellen dat hij op zo’n uur zijn nauwe band met mij zou herinneren, en dat hij, terwijl hij voor zijn leven streed, zich de zoetheid van studie zou herinneren? Toch zei hij, terwijl hij de hand van zijn oom greep, tegen hem: zend deze tuniek, die ik droeg in de dienst van Christus, aan mijn dierbare vriend, mijn vader in leeftijd, maar mijn broeder in de dienst, en breng de genegenheid, die tot hiertoe door uw neef geclaimd is, over tot diegene die u zo dierbaar is als hij mij is. Met deze woorden stierf hij, terwijl hij de hand van zijn oom vasthield, en mijn naam op zijn lippen had.

14. Ik weet hoe onwillig u was om de genegenheid van uw volk te ervaren tegen die kosten, en dat u verkozen zou hebben de liefde van uw landgenoten te winnen terwijl u uw geluk zou houden. Zulke uitdrukkingen van toegenegenheid, hoe plezierig ze ook zijn als alles goed gaat, zijn dubbel welkom in tijden van verdriet. Heel Altinum, heel Italiƫ rouwde om Nepotianus. De aarde ontving zijn lichaam, zijn ziel was teruggegeven aan Christus. U verloor een neef, de kerk een priester. Hij die u gevolgd zou hebben, ging voor u uit. Het ambt wat u hield, verdiende hij naar het oordeel van allen op te volgen. En zo had ƩƩn familie de eer dat zij twee bisschoppen heeft voortgebracht: de eerste die gevierd werd omdat hij dat ambt gehad heeft, de tweede om beklaagd te worden omdat hij te vroeg weggenomen werd om dat te hebben. Plato denkt dat het hele leven van een wijze man, een overdenking van de dood moet zijn, en filosofen prijzen die gedachte en verheffen haar tot de wolken. Maar veel voller van kracht zijn de woorden van de Apostel: ik sterf dagelijks, door uw heerlijkheid, 1 Kor. 15:31. Want een ideaal hebben is ƩƩn ding, dat realiseren een ander. Het is ƩƩn ding: te leven om te sterven, maar een ander: te sterven om te leven. De wijze en de Christen moeten beiden sterven, maar de ƩƩn sterft altijd uit zijn heerlijkheid, die ander daarin11De wijze zal zijn heerlijkheid en roem op de aarde moeten verlaten, en sterft daar dus uit. De Christen zal zijn heerlijkheid en roem in de hemel verkrijgen, en sterft daar dus in.. Daarom moeten wij ook vooraf het einde overwegen wat ons ƩƩn dag zal inhalen, en wat, of we dat nu wensen of niet, niet veraf kan zijn. Want hoewel we 900 jaar of meer zouden leven, zoals mensen voor de zondvloed deden, en hoewel de dagen van Metusalem ons gegeven zouden worden, Gen. 5:27, toch zou die lange ruimte van tijd, als die eenmaal voorbijgegaan en tot een einde gekomen zou zijn, zijn als niets. Want voor de man die 10 jaar geleefd heeft, en voor de man die 1.000 jaar geleefd heeft, als het levenseinde eenmaal komt en de onverbiddelijke ondergang van de dood, dan is al het verleden, of het nu lang of kort was, precies hetzelfde, uitgezonderd dit: dat hoe ouder de man is, hoe zwaarder de last van zonde is die hij met zich mee moet nemen. Eerst verliezen ongelukkige stervelingen de gelukkigste dagen uit hun leven, ziekte en ouderdom komen daarna, en tot slotte claimt de wrede dood haar prooi. Ook de poƫet Naevius zegt dat stervelingen noodgedwongen veel ellende moeten verdragen. Daarom heeft de oudheid verzonnen dat Niobe, vanwege haar vele wenen, in steen veranderd werd, en dat andere vrouwen in beesten veranderd werden. Hesiodus beweent ook de geboortedagen van mensen en verheugt zich in hun dood, en Ennius zegt wijs: de menigte heeft ƩƩn voordeel boven haar koning, want zij mag wenen, terwijl tranen voor hem een schande zijn. Als een koning niet mag wenen, dan mag een bisschop dat ook niet, waarlijk een bisschop heeft nog minder toestemming dan een koning. Want de koning regeert over onwillige onderdanen, de bisschop over gewillige. De koning dwingt onderdrukking af door terreur, de bisschop oefent heerschappij uit door een dienaar te worden. De koning bewaakt het lichaam van de mensen totdat zij sterven, de bisschop behoudt hun zielen voor eeuwig leven. De ogen van allen zijn op u gericht. Uw huis is op een wachttoren geplaatst, uw leven bepaalt voor anderen de grenzen van hun zelfbeheersing. Wat u ook doet, allen denken dat zij hetzelfde mogen doen. Laat uzelf niet zozeer gaan, dat diegenen u terecht lijken aan te vallen die grond zoeken om over u te klagen, of dat diegenen die u graag willen navolgen gedwongen zouden worden om verkeerd te handelen. Overwin zoveel u kunt, nee, zelfs meer dan u kunt, de gevoeligheid van uw verstand, en controleer de overvloedige stroom van uw tranen. Anders zou u diepe genegenheid voor uw neef door ongelovigen uitgelegd kunnen worden als een indicatie van wanhoop aan God. U moet hem niet betreuren als dood, maar als tegenwoordig zijnde. U moet veeleer naar hem lijken te zoeken, dan dat lijkt dat u hem verloren hebt12Zoals de gelovige ook de dingen moet zoeken die boven zijn, waar Christus is..

15. Maar waarom probeer ik een verdriet te genezen wat reeds, veronderstel ik, verzacht is door tijd en rede? Waarom ontvouw ik niet liever aan u, zij zijn niet ver te zoeken, de ellenden van onze regeerders, en de calamiteiten van onze tijd? Hij die het levenslicht verloren heeft moet niet zozeer beweend worden, als hij gelukgewenst moet worden, die uit zulke grote kwaden ontsnapt is. Constantius13Keizer Constantius II die steeds de Arianen begunstigd had, stierf in 361 toen hij met zijn leger op weg was om zijn rivaal Julianus te bestrijden., de patroon van de Ariaanse ketterij, haastte zich om met zijn vijand te strijden, toen hij stierf in de stad Mopsuestia, en tot zijn grote ergernis het rijk aan zijn vijand liet. Julianus14Julianus werd na de dood van Constantius II keizer, hoewel hij als christen werd opgevoed, wilde hij de oude Romeinse godsdienst weer invoeren. Hij stierf als gevolg van zijn verwondingen in 363, toen hij 31 jaar oud was., de verrader van zijn eigen ziel, de moordenaar van een Christenleger, voelde in Media de hand van de Christus die hij voorheen geloochend had in Galliƫ. Terwijl hij verlangde nieuwe gebieden te annexeren voor Rome, verloor hij slechts de vroegere annexaties. Jovianus15Jovianus werd na Julianus keizer, hij stierf in 364, toen hij ongeveer 32 was, hij was slechts 8 maanden keizer geweest. had maar net de zoetheid van soevereiniteit geproefd, toen een kolenvuur hem verstikte, een goed voorbeeld van de vergankelijkheid van menselijke macht. Valentinianus16Valentinianus werd keizer na Jovianus. Hij stond bekend om zijn lichtontvlambaarheid, en wond zich tijdens onderhandelingen met de vijand zo erg op dat hij een infarct kreeg, en als gevolg daarvan overleed in 375. stierf vanwege een gebroken bloedvat, zijn geboortestreek bleef braak liggen, en zijn land ongewroken. Zijn broeder Valens17Medekeizer van Valentinianus, hij stierf in de slag om Adrianopel in 378. die in Thraciƫ door de Goten verslagen werd, werd begraven waar hij stierf. Gratianus18Zoon van Valentinianus, en keizer na diens dood. Zijn leger liep over naar de tegenstanders, en hij zelf moest vluchten, werd gevangengenomen en gedood in 383., die door zijn leger verraden werd, en die niet toegelaten werd door de steden die in lijn van zijn mars lagen, werd het lachertje van zijn vijanden, en uw muren, Lyon, dragen nog steeds de merktekens van die bloedige hand. Valentinianus19Werd door het leger uitgeroepen tot medekeizer van zijn broer Gratianus, na de dood van zijn vader. In de buurt van Lyon werd hij in 392 gedood en opgehangen, zodat het op een zelfmoord zou lijken. was nog een jongeling, ik mag zeggen: slechts een jongen, toen hij, na vlucht en ballingschap en het machtsherstel door bloedvergieten, ter dood gebracht werd, niet ver van de stad die het einde van zijn broeder had gezien. En dat niet alleen, maar zijn levenloze lichaam werd tot zijn schande gegalvaniseerd.

Wat zal ik zeggen over Procopius, over Maximus, over Eugenius20Kroonpretendenten, Procopius werd door Valens ter dood gebracht, Maximus en Eugenius door Theodosius., die, terwijl zij hun soevereine heerschappij voerden, een schrik voor de volken  waren, en toch stonden zij allen als gevangenen voor hun veroveraars, en (wreedste wond van al, voor de groten en machtigen) voelden de pijn van een schandelijke slavernij voordat zij vielen door de snede van het zwaard.

16. Iemand zou kunnen zeggen: dat is het lot van koningen: de bliksem slaat altijd in de bergtoppen in. Ik zal daarom overgaan naar privĆ©personen, en in het spreken over hen zal ik niet verder teruggaan dan de laatste twee jaar. Inderdaad zal ik mijzelf tevreden stellen om het lot van de laatste drie consuls te vertellen, en alle anderen weglaten. Abundantius21Werd verbannen door de consul Eutropius, die zijn bevordering aan hem te danken had is een bedelende balling op Pityus. Het hoofd van Rufinus22De eerste dienaar van Theodosius I, hij werd gedood, en mogelijk heeft ook Eutropius hier de hand in gehad. is op een piek naar Constantinopel gedragen, en zijn afgehakte hand heeft van deur tot deur om een aalmoes gevraagd, om zijn onverzadigbare gierigheid te beschamen. Timasius23EĆ©n van de generaals van Theodosius I. Verbannen naar de oase bij het aantreden van Eutropius., die plotseling uit een positie van de hoogste rang geworpen werd, beschouwt het als een uitvlucht dat hem toegestaan wordt in vergetelheid te leven in Oasis. Ik beschrijf niet het ongeluk van een paar ellendigen, maar de draad waar de menselijke fortuin in haar geheel van afhangt. Ik sidder als ik denk aan de catastrofes van onze tijd. Want 20 jaar en langer is dagelijks bloed van de Romeinen vergoten tussen Constantinopel en de Juliaanse Alpen. ScythiĆ«, ThraciĆ«, MacedoniĆ«, DardaniĆ«, DaciĆ«, ThessaliĆ«, Achaie, Epirus, DalmatiĆ« en de delen van PannoniĆ«, elk van deze gebieden is geplunderd, beroofd en kaalgestroopt door Gothen en Sarmaten, Quaden en Alanen, Hunnen, Vandalen en Marcomannen. Hoeveel van Gods moeders en maagden, deugdzame en edele vrouwen, zijn door deze bruten tot spot en schand gesteld! Bisschoppen zijn gevangen genomen, priesters en anderen in lagere orders zijn ter dood gebracht. Kerken zijn verwoest, paarden gestald bij de altaren van Christus, de relieken van martelaren zijn opgegraven. Rouw en vrees zijn aan elke zijde overvloedig aanwezig, en de dood verschijnt in talloze gedaanten en vormen. De Romeinse wereld valt, toch richten wij onze hoofden op, in plaats dat wij ze buigen. Welke moed denkt u dat de KorinthiĆ«rs nu hebben, of de Atheners, of de LacedƦmoniers of de Arcadiers, of iemand van de Grieken over wie de barbaren heerschappij voeren? Ik heb slechts een paar steden genoemd, maar dit waren ooit de hoofdsteden van geen kleine staten. Het oosten, het is waar, lijkt veilig te zijn voor al deze kwaden, en als mensen hier paniekerig waren, dan was dat alleen vanwege het slechte nieuws uit andere delen. Maar zie, in het jaar wat net voorbij is werden de wolven (niet slechts uit ArabiĆ« maar uit het hele noorden24De Hunnen in plaats van de ChaldeeĆ«rs, uit Hab. 1:8) op ons losgelaten uit het vergelegen gebergte van de Kaukasus, en overliepen in korte tijd deze grote provincies. Wat een aantal kloosters veroverden zij! Hoeveel rivieren lieten zij rood kleuren met bloed! Zij belegerden AntiochiĆ« en tastten ook andere steden aan die gelegen zijn aan de Halys, de Cydnus, de Orontes en de Eufraat. Zij voerden menigten gevangenen af. ArabiĆ«, FeniciĆ«, Palestina en Egypte zagen zich in hun verschrikking alreeds gevangen. Had ik honderd tongen, honderd lippen, een keel van ijzer en een borst van koper, ik zou het ontelbare lijden van de mensen niet kunnen vertellen. En waarlijk, het is mijn doel niet om een geschiedenis te schrijven, ik wens alleen een paar tranen te laten om uw verdriet en het mijne. Want wat de rest betreft (om zulke thema’s te behandelen zoals zij verdienen): hiertoe zouden zelfs Thucydides en Sallustius niet in staat zijn.

17. Nepotianus is gelukkig, die deze dingen noch ziet noch hoort. Wij zijn ongelukkig, want ofwel wij lijden zelf, of wij zien onze broeders lijden. Toch verlangen wij te leven, en zien diegenen die buiten het bereik van deze kwaden zijn eerder als ellendig dan gezegend. Wij hebben lang gevoeld dat God toornig is, toch proberen wij Hem niet te bevredigen. Het zijn onze zonden die de barbaren sterk maken, het zijn onze onreinheden die Rome’s soldaten overwinnen, en, alsof er hier te weinig materiaal was voor bloedbaden, hebben burgeroorlogen bijna grotere verwoesting onder ons aangericht dan het zwaard van vreemde vijanden. Ellendig moeten deze IsraĆ«lieten geweest zijn, in vergelijking met wie Nebukadnezar Gods dienaar genoemd werd, Jer. 27:6. Ongelukkig ook zijn wij, die God zo mishagen dat Hij de woede van barbaren gebruikt om Zijn toorn tegen ons uit te voeren. Toch werden, toen Hizkia zich bekeerde, 185.000 AssyriĆ«rs gedood in ƩƩn nacht door ƩƩn Engel, 2 Kon. 19:35. Toen Josafat de lof van de Heere zong, toen gaf de Heere Zijn aanbidder de overwinning, 2 Kron. 20. Opnieuw: toen Mozes tegen Amalek vocht, overwon hij niet met het zwaard, maar met het gebed, Ex. 17:11. Daarom, als wij opgericht willen worden, moeten wij onszelf eerst buigen. Helaas! Want onze schaamte en dwaasheid reikt zelfs tot het ongelooflijke. Rome’s leger, eens overwinnaar en heer van de wereld, beeft nu met verschrikking bij het zien van de vijand, en accepteert de nederlaag van mannen die niet te voet kunnen lopen, en die zich inbeelden dat zij zullen sterven als zij afstijgen van hun paard25De Hunnen. Wij begrijpen nu de woorden van de profeet: duizend zullen vluchten op het berispen van ƩƩn, Jes. 30:17. Wij snijden de oorzaken van de ziekte niet af, zoals wij moeten doen om de ziekte zelf te verwijderen. Anders zouden wij de pijlen van de vijand vlug plaats zien maken voor onze speren, hun mutsen voor onze helmen, hun knollen voor onze rossen.

18. Maar ik ben voorbij de taak van een vertrooster gegaan, en terwijl ik u verboden heb te wenen voor ƩƩn dode man, heb ik zelf de dood van de hele wereld beweend. Over Xerxes, de machtige koning, die bergen afvlakte en zeen vulde, wordt gezegd, toen hij vanaf een hoge plaats zag op de onuitsprekelijke  menigte, het ontelbare leger voor hem, dat hij geweend heeft, bij de gedachte dat in 100 jaar niet ƩƩn van degenen die hij toen zag nog levend zou zijn. O, als wij slechts op een wachttoren konden klimmen, zo hoog dat wij vandaar de hele aarde onder onze voeten uitgestrekt zouden zien, dan zou ik u het wrak van de wereld tonen, volk in oorlog met volk, en koninkrijk in strijd met koninkrijk: sommige mensen gemarteld, anderen met het zwaard gedood, anderen verzwolgen door de golven, sommigen weggevoerd in slavernij: hier een bruiloft, daar een begrafenis: mensen die geboren worden hier, mensen die sterven daar: sommigen die leven in overvloed, anderen die bedelen om hun brood: en niet het leger van Xerxes, zo groot als het was, maar alle inwoners van de wereld, nu levend, maar voorbestemd om snel heen te gaan. De tong is ontoereikend voor zo’n immens thema, en alles wat ik kan zeggen schiet te kort bij de werkelijkheid.

19. Laten wij dan terugkeren tot onszelf, en laten wij, terwijl wij terugkeren van de wolken, een moment kijken naar wat ons meer aangaat. Bent u zich, zou ik willen vragen, bewust van uw groeistadia? Kunt u de tijd vaststellen waarop u een baby werd, een jongen, een jongeling, een volwassene, een oude man? Elke dag veranderen wij, elke dag sterven wij, en toch dromen wij dat wij onsterfelijk zijn. Dezelfde momenten die ik doorbreng in het dicteren, in het schrijven, in het overlezen van wat ik schrijf, en in het corrigeren daarvan, zijn net zoveel momenten die van mijn leven weggenomen zijn. Elke punt die mijn secretaris zet, is net zoveel wat weggenomen wordt van de mij toegemeten tijd. Wij schrijven brieven en antwoorden op die van anderen, onze brieven steken de zee over, en terwijl het schip zich voort ploegt door golf na golf, verdwijnen de momenten die wij te leven hebben ƩƩn voor ƩƩn. Onze enige winst is dat wij zo samengebonden zijn in de liefde van Christus. Liefde lijdt lang en is vriendelijk, liefde is niet jaloers, liefde pronkt niet met zichzelf, is niet opgeblazen, verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen, verduurt alle dingen. Liefde feilt nooit, 1 Kor. 13:4 – 8. Zij leeft altijd in het hart, en zo is ook onze Nepotianus, hoewel hij afwezig is, nog aanwezig, en hoewel wij ver van elkaar verwijderd zijn heeft hij voor elk van ons een hand. Ja, in hem hebben wij een pand voor onze wederzijdse liefde. Laten wij dan samengevoegd zijn in de geest, laten wij onszelf aan elkaar binden in genegenheid, en laten wij, die een zoon verloren hebben, dezelfde standvastigheid tonen waarmee de gezegende bisschop Chromatius26Bisschop van Aquileia, zijn broer Eusebius was ook een bisschop. het verlies van een broeder droeg. Laat elke pagina die wij schrijven zijn naam echoĆ«n, laat al onze brieven daarvan weerklinken. Als wij hem niet langer aan ons hart kunnen drukken, laten wij hem vast houden in ons geheugen, en als wij niet langer met hem kunnen spreken, laten wij nooit ophouden om over hem te spreken.


Vertaald uit het Engels, uit: Nicene and Post-Nicene Fathers, Series II, Vol. VI, New York 1893.

  • 1
    Hieronymus verwijst hier naar het in de oudheid bekende verhaal dat zwanen voordat zij sterven nog eens op hun mooist zingen.
  • 2
    Een wilde stam uit Thraciƫ, die volgens Plinius slechts leefden van moord en brand.
  • 3
    Dat zouden zij gezegd hebben, toen zij hoorden over de dood van hun zoons. Om zo aan te geven dat zij niet verbaasd waren dat hun zoons gestorven waren, maar dat zij er al aan gedacht hadden dat dit zou kunnen gebeuren.
  • 4
    Horatius Pulvillus mocht het Capitool wijden in het jaar 507 voor Christus. Toen hij tijdens het wijdden hoorde dat zijn zoon gestorven was, liet hij zich daar niet door afleiden, maar hij ging verder met de ceremonie.
  • 5
    Lucius Paulus veroverde Macedoniƫ en vierde zijn triomf te Rome in het jaar 167 voor Christus.
  • 6
    Cicero had zijn boek ā€˜De consolatione’ geschreven om zich te troosten over de dood van zijn dochter, zoals hij schrijft in zijn ā€˜Gesprekken in Tusculum’. Van dit boek zijn echter slechts enkele fragmenten bewaard.
  • 7
    Hieronymus schreef deze brief om haar te troosten over de dood van haar dochter Blesille.
  • 8
    Merk op het verband wat Hieronymus stelt tussen de grootte van Nepotianus’ geluk, en de grootte van het gemis vanwege zijn Godvruchtig leven.
  • 9
    Een spreuk van Delphi, een uitspraak toegeschreven aan Solon, ƩƩn van de zeven wijzen van Griekenland, die aangeeft dat men in alle dingen maat moet houden.
  • 10
    Hieronymus doelt hier op het natuurlijke leven, omdat dit ophoudt, maar niet op het geestelijk leven waarover de Apostel spreekt in Gal. 2. Daarom verbindt hij de plicht van een sterfelijk mens met een klacht over de ijdelheid van al het leven wat buiten Christus geleefd wordt, dat houdt namelijk op. Maar het leven wat in Christus geleefd wordt houdt niet op, maar gaat voort in een andere vorm.
  • 11
    De wijze zal zijn heerlijkheid en roem op de aarde moeten verlaten, en sterft daar dus uit. De Christen zal zijn heerlijkheid en roem in de hemel verkrijgen, en sterft daar dus in.
  • 12
    Zoals de gelovige ook de dingen moet zoeken die boven zijn, waar Christus is.
  • 13
    Keizer Constantius II die steeds de Arianen begunstigd had, stierf in 361 toen hij met zijn leger op weg was om zijn rivaal Julianus te bestrijden.
  • 14
    Julianus werd na de dood van Constantius II keizer, hoewel hij als christen werd opgevoed, wilde hij de oude Romeinse godsdienst weer invoeren. Hij stierf als gevolg van zijn verwondingen in 363, toen hij 31 jaar oud was.
  • 15
    Jovianus werd na Julianus keizer, hij stierf in 364, toen hij ongeveer 32 was, hij was slechts 8 maanden keizer geweest.
  • 16
    Valentinianus werd keizer na Jovianus. Hij stond bekend om zijn lichtontvlambaarheid, en wond zich tijdens onderhandelingen met de vijand zo erg op dat hij een infarct kreeg, en als gevolg daarvan overleed in 375.
  • 17
    Medekeizer van Valentinianus, hij stierf in de slag om Adrianopel in 378.
  • 18
    Zoon van Valentinianus, en keizer na diens dood. Zijn leger liep over naar de tegenstanders, en hij zelf moest vluchten, werd gevangengenomen en gedood in 383.
  • 19
    Werd door het leger uitgeroepen tot medekeizer van zijn broer Gratianus, na de dood van zijn vader. In de buurt van Lyon werd hij in 392 gedood en opgehangen, zodat het op een zelfmoord zou lijken.
  • 20
    Kroonpretendenten, Procopius werd door Valens ter dood gebracht, Maximus en Eugenius door Theodosius.
  • 21
    Werd verbannen door de consul Eutropius, die zijn bevordering aan hem te danken had
  • 22
    De eerste dienaar van Theodosius I, hij werd gedood, en mogelijk heeft ook Eutropius hier de hand in gehad.
  • 23
    EƩn van de generaals van Theodosius I. Verbannen naar de oase bij het aantreden van Eutropius.
  • 24
    De Hunnen in plaats van de Chaldeeƫrs, uit Hab. 1:8
  • 25
    De Hunnen
  • 26
    Bisschop van Aquileia, zijn broer Eusebius was ook een bisschop.

Door Hieronymus

Hieronymus van Stridon (332 - 420) is ƩƩn van de meest geleerde kerkvaders, en tevens ƩƩn van de weinige kerkvaders die het Hebreeuws machtig was. Hij is het meest bekend om zijn Latijnse Bijbelvertaling: de Vulgaat, die tot in de 20e eeuw gebruikt is in de Roomse kerk. Verder is hij bekend vanwege zijn Bijbelcommentaren, zijn brieven en de soms hevige twisten die hij daarin voert.